1B Herhaling TV H6

Herhaling Taalverzorging H6
- De verleden tijd van sterke werkwoorden;
- Voorzetsels;
- Verwijswoorden.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhaling Taalverzorging H6
- De verleden tijd van sterke werkwoorden;
- Voorzetsels;
- Verwijswoorden.

Slide 1 - Slide

            verleden tijd                             sterke werkwoorden

Slide 2 - Slide

STERKE

werkwoorden


heeft de KRACHT om in de verleden tijd te veranderen

Slide 3 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen - ik koop - ik kocht

lopen - ik loop - ik liep

geven - ik geef - ik gaf

kruipen - ik kruip - ik kroop

Slide 4 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 5 - Slide

Is
SCHRIKKEN
een sterk werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Is
BIJTEN
een sterk werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

VLIEGEN
VT - De vogels...……...erg laag.

Slide 8 - Open question

LOPEN
VT - De mensen …………...heel hard.

Slide 9 - Open question

VRAGEN
VT- Ik...……….. of ik mocht gaan.

Slide 10 - Open question

KOPEN
VT - Wij ……….een mooi boek.

Slide 11 - Open question

Voorzetsels

Slide 12 - Slide

VOORZETSEL

Woord dat aangeeft

waar, wanneer of waarom

iets of iemand iets doet

waar
(... de kooi) in, op, achter, voor, naast, boven, onder... 
wanneer
ik appte tijdens de les, ik heb morgen om tien uur een afspraak, vanaf vandaag geldt het nieuwe rooster...
waarom
vanwege de storm blijft de brug dicht, dankzij mijn moeder kwam ik niet te laat

Slide 13 - Slide

VOORZETSEL

Vaak staan er nog één of meer woorden tussen het voorzetsel en het woord waar het bij hoort


op de tafel - in de kast - achter het behang


op de houten tafel - na een halve minuut - in de grote groene tent

Slide 14 - Slide

VAST VOORZETSEL

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen: een vast voorzetsel


Het boek bestaat uit zes hoofdstukken


Ik houd van kip met frietjes en appelmoes

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om

Slide 17 - Slide

Ik ren naar beneden
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 18 - Drag question

Ik loop vaak in de stad
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 19 - Drag question

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 20 - Drag question

[...1...] de stad is een gracht. 
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen. 
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden. 
Vaak zijn dat toeristen [...2...] andere landen.
Sleep de voorzetsels naar de 
juiste plek in het verhaal.
rond
in
uit
onder
voor
over
bij
na
op
om

Slide 21 - Drag question

Verwijswoorden

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

De volgende vragen gaan over het volgende stuk tekst 
Markus zelf heeft niet zo'n trek in taart, maar zijn vrouw Maria neemt een flink stuk. Grietje snijdt voor zichzelf een klein stukje af. Al snel hangt Maria brakend boven de wc. Ze overlijdt diezelfde nacht. Het jonge dienstmeisje heeft geluk. Ze gaat brakend en met helse pijnen naar huis en ligt een week in levensgevaar in haar bed, maar overleeft het. De rest van haar leven zal ze geen taart meer eten. 

Slide 25 - Slide

Hoeveel verwijswoorden heb je gezien?
A
1
B
3
C
5
D
4

Slide 26 - Quiz

Waar verwijst de tweede 'ze' naar?
A
Het jonge dienstmeisje
B
Maria
C
Grietje
D
Zijn vrouw

Slide 27 - Quiz

Welke woord is een verwijswoord in de laatste zin?
De rest van haar leven zal ze geen taart meer eten.
A
Haar
B
Ze
C
De
D
Taart

Slide 28 - Quiz

Zelfstandig werken
Maak de oefentoets die ik je in de chat stuur.

Slide 29 - Slide