lezen 4 - oefenen voor toets

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Wat gaan we vandaag doen?

• Oefenen voor toets lezen 4: 20 min.
• Oefenen tekstbegrip (voor toets): 15 min.
• Vragen naar aanleiding toets: 5 min.

Lesdoel

Aan het einde van deze les weet je welke theorie uit de toets je beheerst en waar je nog aan moet werken.

Leren voor de toets:

Alle toolboxen van Lezen 4. Ga naar: Toolboxen / klik op Lezen 4.

1. Tekstdoel
2. Inleiding / kern / slot
3. Tekstbegrip
4. Feit / mening
5. Scannend lezen
6. Signaalwoorden
7. Conclusie

Wat doe je als eerste als je de betekenis van een moeilijk woord wil weten?

1. In woordenboek opzoeken.
2. In stukjes hakken: zit er een woord bij dat je kent?
3. Stukje verder of terug lezen.
4. Herken je het woord uit een andere taal?

Welke hoort er NIET bij?
Een mening....

1. ..is objectief
2. ..is persoonlijk
3. ..is subjectief
4. ..geeft aan hoe je over iets denkt

Objectief of subjectief?
Een journalist schrijft recensie over een restaurant:

1. Objectief
2. Subjectief

Waar in de tekst staat de hoofgedachte?

1. Meestal in de inleiding of het slot.
2. Een tekst heeft geen hoofdgedachte.
3. In het middenstuk.
4. Geen enkel antwoord is goed.

Welke bewering over de hoofdgedachte is juist?

1. De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
2. De hoofdgedachte is meestal een vraag.
3. De hoofdgedachte vertelt in één zin het belangrijkste over het onderwerp.
4. De hoofdgedachte staat altijd letterlijk in de tekst.

Het onderwerp van de tekst kun je vinden in...

1. de inleiding van de tekst
2. het middenstuk van de tekst
3. het slot van de tekst
4. alle drie

Het onderwerp van een tekst geeft aan waar de tekst over gaat.

1. Waar
2. Niet waar

Wat is het onderwerp van deze tekst

Vul hier het onderwerp van voorgaande tekst in.

wat is het onderwerp

signaalwoorden zijn

1. woorden die een signaal geven
3. woorden die elkaars tegenovergestelde zijn
4. woorden waardoor je de tekst beter en gemakkelijker kunt lezen

Waarom zijn signaalwoorden in een tekst belangrijk?

1. ze zorgen dat je de tekst beter kunt lezen
2. ze laten een verband zien tussen woorden, zinnen en alinea's
3. ze geven een signaal af: opgepast!

'Dan, toen, bijvoorbeeld, maar' zijn voorbeelden van...

1. Verwijswoorden
2. Signaalwoorden

Zoek het signaalwoord:
De jongen wil een goede baan, maar hij wil niet leren.

1. De jongen = een opsomming
2. Maar = een tegenstelling
3. Hij = een uitleg
4. baan = een reden

Zoek het signaalwoord:
Ik haal bij de bakker brood, taart en koekjes.

1. ik = uitleg
2. bakker=tegenstelling
3. en=opsomming
4. koekjes=reden

Ik ben te laat want de brug stond open.
Zoek 'oorzaak/gevolg' (signaalwoord)

1. Ik
2. te laat
3. brug stond open
4. want

Verwijswoorden:

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''

De lege plek is:

1. dat
2. dit
3. hem
4. die

De woorden 'daar' en 'hij' noemen we

1. lidwoorden
2. verwijswoorden
3. signaalwoord
4. werkwoorden

Wat is de juiste Indeling van een tekst

1. Alinea, kern, slot
2. Inleiding, kern, onderwerp
3. Titel, kern, slot
4. Inleiding, kern, slot

Een goede tekst bestaat uit de volgende indeling:
Inleiding - kern - slot

1. Juist
2. Onjuist

Wat is de bron van de tekst?

1. www.politie-amsterdam.nl
2. www. kankerverziektjetaal.nl

Wat wordt er bedoeld met 'de bron van de tekst'?

1. Wie de tekst heeft geschreven (auteur)
2. De inleiding
3. Wat het belangrijkste van de tekst is
4. Uit welk boek/tijdschrift de tekst komt.

De conclusie van een tekst staat:

1. Bovenaan de tekst
2. In het midden van een tekst
3. In de titel
4. Onderaan de tekst

Wat is het doel van deze tekst:
Reclametekst

1. Informerend
2. Amuserend
3. Overtuigend
4. Instruerend

Wat is het doel van deze tekst:
Handleiding boormachine

1. Informerend
2. Amuserend
3. Overtuigend
4. Instruerend (instructies)

Wat is het doel van deze tekst:
Brief van school over schoolreisje

1. Informerend
2. Amuserend
3. Overtuigend
4. Instruerend (instructies)

Einde!

-> Klap je laptop dicht.

-> Maak de oefening die docent uitdeelt.

IN STILTE

-> Kijk jezelf na.