Conclusie: dus, concluderend
Doel-middel: hoe je het doel bereikt. door middel van, zodat
Let op!
oorzaak-gevolg: door, doordat. Iets waar jij geen invloed op hebt! Anders een reden, want daar heb jij wel invloed op.
Reden: omdat, daarom.
Tegenstelling (maar, terwijl), tijd (daarnet, destijds)
En nog meer!