6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

Nieuwe en kwetsbare populaties
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Nieuwe en kwetsbare populaties

Slide 1 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Een ecosysteem bevat verschillende habitats.
En verschillende niches binnen de habitats.
Soorten kunnen naast elkaar leven binnen habitats, hun onderlinge relatie blijkt uit hun niches. 
Bij overlapping in niche is er concurrentie.

Slide 2 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Soort A en B leven deels in
hetzelfde habitat.
Dit betekent nog niet dat ze 
directe invloed op elkaar 
hebben.

Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 3 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
De niche in het overlappende 
deel van de habitat bepaalt
of de soorten elkaar kunnen
beïnvloeden.

Overlapt de niche dan is sprake
van concurrentie.



Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 4 - Slide

Symbiose
= langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten

Mutualisme:  +/+
Parasitisme:   +/-
Commensalisme:  +/0  

Slide 5 - Slide

Symbiose: Epyfitisme
plant 1: epyfiet



plant 2: 
of 

Slide 6 - Slide

Speedrun 
Op je wisbordje:
1. Homo sapiens sapiens en Homo sapiens neanderthalis zijn twee verschillende soorten
2. De levende organismen in een bepaald gebied vormen samen een populatie
3. Bij commensalisme hebben beide soorten voordeel van de symbiose
4. Soorten met dezelfde habitat leven in hetzelfde gebied
5. Soorten met dezelfde habitat zijn altijd in concurrentie met elkaar
6. Een niche is de manier waarop een soort zich heeft aangepast binnen een habitat 
7. Mensen zijn voorbeeld van een abiotische factor
8. Epifytisme is een vorm van mutualistische symbiose
9. Planten met dezelfde niche binnen een habitat zijn elkaars concurrentie
10. In een voedselketen wijst de pijl van predator naar prooi
11. De 1e schakel in een voedselweb is altijd een producent
12. Een veganist is een consument van de 2e orde
13. De populatiegroei wordt alleen bepaald door geboorte en sterftecijfer. 
timer
3:00

Slide 7 - Slide

Leerdoelen 6.5
13. Je beschrijft de oorzaken en gevolgen van geringe genetische variatie in een populatie

14. Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem

Slide 8 - Slide

Allelfrequentie
Iedere populatie heeft een genenpool.

Voor ieder gen kun je in een populatie bepalen hoe vaak ieder allel voorkomt = allelfrequentie

Slide 9 - Slide

Verlies genetische variatie in kleine populaties
- In een (te) kleine populatie is vaak sprake van inteelt
--> weinig recombinatie van allelen = verlies genetische variatie

- Bepaalde allelen zijn zo zeldzaam in de populatie dat ze door toeval verdwijnen = genetic drift = het afnemen / toenemen van een bepaald allel in de populatie door toeval.

- Door gebrek aan genetische variatie zijn nakomelingen vaak homozygoot voor een groot deel van hun allelen (ook ongunstige recessieve allelen) = aandoeningen/ ziektes/ verminderde fitness


Slide 10 - Slide

Uitsterven door gebrek variatie?
Wanneer de genetische variatie van de populatie verminderd, dan is er minder potentieel tot adaptatie aan een veranderende omgeving. 
--> want voor (natuurlijke) selectie is variatie nodig

 Dat geeft een hoger risico op uitsterven wanneer voorkomende eigenschappen ongunstig blijken.

Slide 11 - Slide

Genetic drift
De allelfrequentie van een populatie veranderd door toeval.
  • Bij een bosbrand gaan toevallig meer planten met rode dan met witte bloemen dood.
  • Er worden toevallig meer individuen met rood haar geboren in een bepaalde periode (meer dan je zou verwachten op basis van de kansberekening).

Dit verschijnsel heet genetic drift.

Slide 12 - Slide

Populaties en genetische diversiteit
Twee evolutionaire mechanismen van genetic drift kunnen de genetische diversiteit van een populatie doen dalen/ veranderen:

  • Flessenhals effect
  • Founder effect



Slide 13 - Slide

Flessenhals effect
Door een catastrofe wordt een deel van de populatie gedood. 

De genetische variatie na de catastrofe is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 14 - Slide

Flessenhalseffect

Slide 15 - Slide

Founder effect
Een kleine groep uit een populatie emigreert en sticht een nieuwe populatie.

De genetische variatie van de nieuwe populatie is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Verschil met natuurlijke 

Slide 19 - Slide

Sterft een groot deel van een populatie en is er geen immigratie, dan is er sprake van een..
A
Flessenhalseffect
B
Founder effect

Slide 20 - Quiz

Als door toeval alleen leden van een populatie overleven die een recessieve genetische afwijking hebben, is dat het gevolg van..
A
Inteelt
B
Genetic drift

Slide 21 - Quiz

Een organisme dat via immigratie met zijn allelen de genetische variatie in een populatie verrijkt is..
A
geen genetic drift
B
wel genetic drift

Slide 22 - Quiz

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem) en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).

BINAS 93C


Slide 23 - Slide

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
Dichtbij: veel migratie 
Ver weg: weinig migratie 
Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare niches.

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.
De biodiversiteit blijft gelijk.
Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.

Slide 28 - Slide

Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land

Slide 29 - Quiz

Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen

Slide 30 - Quiz

Opdrachten

Slide 31 - Slide

Als intro op de volgende opdrachten volgt nu een natuurhorror... 

Enjoy ;)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Opdracht artikel 
Hyperparasiet via LessonUp

Klaar? Lezen en maken 6.5
timer
20:00

Slide 34 - Slide