H Grammatik

Programm
Hausaufgabe [Lesetext]
Grammatik
Aufgaben machen
Hausaufgabe
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programm
Hausaufgabe [Lesetext]
Grammatik
Aufgaben machen
Hausaufgabe

Slide 1 - Slide

Stappenplan:
  1. Staan er voorzetsels van de Genitiv,  Dativ of de Akkusativ naamval in de zin?

  2. Ja, kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.

  3. Nee → Staan er werkwoorden met een naamval in de zin?

  4. Ja, kijk in het schema en vul de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.

  5. Nee --> ontleed de zin: onderwerp, lijdend vw, meewerkend vw., bezitsrelatie.

  6. Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
3e
4e
2e

Slide 2 - Slide


Voorzetsels met de 3e naamval?

Voorzetsel met de 4e naamval?


Slide 3 - Slide


Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit                     außer - behalve
bei - bij                      entgegen - tegemoet
mit - met                  gegenüber - tegenover
nach - na + naar
seit - sinds
von - van
zu - naar

Slide 4 - Slide

Präpositionen Akkusativ
durch
für
gegen
ohne
um
bis

Slide 5 - Slide

Grammatik: 
Werkwoorden met een Dativ
  1. Ich danke meiner Lehrerin.
  2. Ich bin dem Jungen gestern noch begegnet.
Verb +Dativ
Bedeutung
Verb + Dativ
Bedeutung
danken
(be)danken
gratulieren
feliciteren
drohen
dreigen
helfen
helpen
gehören
van iemand zijn, behoren
trauen
vertrouwen
nützen
baten
schaden
schaden
glauben
geloven
begegnen
ontmoeten
folgen
volgen
dienen
dienen
gefallen
bevallen

Slide 6 - Slide

Grammatik: 
Werkwoorden met Akkusativ
  1. Es gibt keinen Beweis (m) dafür.
  2. Ich frage meinen Vater (m), ob ich morgen ins Kino gehen darf.
Verb +Akkusativ
Bedeutung
bitten
verzoeken
einladen
uitnodigen
es gibt
er is / er zijn
fragen
vragen
interessieren
interesseren
kosten
kosten
lehren
leren, doceren

Slide 7 - Slide

Werkwoorden met afwijkende naamval
Bij sommige werkwoorden heeft het Duits een andere naamval dan je op basis van de Nederlandse grammatica zou verwachten. 

Bijvoorbeeld:  Sie dankt ihrem Freund für seine Hilfe. 


NL: Wie bedankt ze? Haar vriend, dus lijdend voorwerp, 4e naamval
DU: 'danken' heeft een Dativobjekt, dus 3e naamval

Slide 8 - Slide

Ander voorbeeld:

Karin bittet die Lehrerin, ihr zu helfen. 


NL: aan wie vraagt Karin het? Meewerkend voorwerp, dus 3e naamval
DU: 'bitten' heeft een Akkusativobjekt, dus 4e naamval

Slide 9 - Slide

Verben mit einem Fall
1e naamval: sein, werden, bleiben

4e naamval: bitten, fragen, es gibt, kosten, lehren, interessieren

3e naamval: danken, helfen gefallen, gratulieren, helfen, kondolieren, schaden, passen, gelingen, gehören, passen, gelingen


Slide 10 - Slide

Diese Reise kostet (mij) viel Geld.
A
mir
B
mich

Slide 11 - Quiz

Sie ähnelt (haar) Vater
A
ihrem
B
ihren

Slide 12 - Quiz

Sie ähnelt (haar) Vater
A
ihrem
B
ihren

Slide 13 - Quiz

Der Lehrer fragt (jou) etwas.
A
dich
B
dir

Slide 14 - Quiz

(wie) glaubst du?
A
Wen
B
Wem

Slide 15 - Quiz

(Wie) interessiert das?
A
Wen
B
Wem

Slide 16 - Quiz

Was sollst du lernen?
  • De werkwoorden met een afwijkende naamval

  • De vormen van de der/ein Gruppe in de 3e en 4e naamval

  • De vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 3e en 4e naamval

  • de vormen van het vragend voornaamwoord in de 3e en 4e naamval

Slide 17 - Slide

Aufgaben machen
Seite 133 Nr. 6+7

Slide 18 - Slide