What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
5V - Kapitel 3 Werkwoorden met vaste naamval
Naamvallen en werkwoorden met een vaste naamval
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Naamvallen en werkwoorden met een vaste naamval
Slide 1 - Slide
Stappenplan:
Staan er
voorzetsels
van de
Genitiv
,
Dativ
of de
Akkusativ
naamval in de zin?
Ja
,
kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
Nee
→ Staan er
werkwoorden
met een naamval in de zin?
Ja
, kijk in het schema en vul de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
Nee
-->
ontleed
de zin:
onderwerp
,
lijdend vw,
meewerkend vw.,
bezitsrelatie.
Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
3e
4e
2e
Slide 2 - Slide
Voorzetsels met de 3e naamval
:
aus
- uit
außer
- behalve
bei
- bij
entgegen
- tegemoet
mit
- met
gegenüber
- tegenover
nach
- na + naar
seit
- sinds
von
- van
zu
- naar
Slide 3 - Slide
Wechselpräpositionen (3e of 4e naamval)
in
- in
an
- aan
auf
- op
hinter
- achter
neben
- naast
unter
- onder
vor
- voor
über
- over, boven
zwischen-
behalve
3e naamval =
plaats /tijd (wo?/ wann?)
4e naamval =
beweging / verplaatsing (wohin?)
Slide 4 - Slide
Grammatik:
Werkwoorden met een vaste naamval
Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een
Nominativ.
sein, werden, bleiben
Voorbeeld:
Sie
sind
der Lehrer
von meinem Bruder.
Slide 5 - Slide
Grammatik:
Werkwoorden met een Dativ
Ich
danke
meiner Lehrerin
.
Ich bin
dem Jungen
gestern noch
begegnet
.
Verb +Dativ
Bedeutung
Verb + Dativ
Bedeutung
danken
(be)danken
gratulieren
feliciteren
drohen
dreigen
helfen
helpen
gehören
van iemand zijn, behoren
trauen
vertrouwen
nützen
baten
schaden
schaden
glauben
geloven
begegnen
ontmoeten
folgen
volgen
dienen
dienen
gefallen
bevallen
Slide 6 - Slide
Grammatik:
Werkwoorden met Akkusativ
Es gibt
keinen Beweis
(m) dafür.
Ich
frage
meinen Vater
(m), ob ich morgen ins Kino gehen darf.
Verb +Akkusativ
Bedeutung
bitten
verzoeken
einladen
uitnodigen
es gibt
er is / er zijn
fragen
vragen
interessieren
interesseren
kosten
kosten
lehren
leren, doceren
Slide 7 - Slide
Werkwoorden met afwijkende naamval
Bij sommige werkwoorden heeft het Duits een andere naamval dan je op basis van de Nederlandse grammatica zou verwachten.
Bijvoorbeeld: Sie dankt
ihrem Freund
für seine Hilfe.
NL:
Wie
bedankt ze? Haar vriend, dus lijdend voorwerp, 4e naamval
DU: 'danken' heeft een Dativobjekt, dus 3e naamval
Slide 8 - Slide
Ander voorbeeld:
Karin bittet
die Lehrerin
, ihr zu helfen.
NL:
aan wie
vraagt Karin het? Meewerkend voorwerp, dus 3e naamval
DU: 'bitten' heeft een Akkusativobjekt, dus 4e naamval
Slide 9 - Slide
Verben mit einem Fall
1e naamval:
sein, werden, bleiben
4e naamval:
bitten, fragen, es gibt, kosten, lehren, interessieren
3e naamval:
danken, helfen gefallen, gratulieren, helfen, kondolieren, schaden, passen, gelingen, gehören, passen, gelingen
Slide 10 - Slide
Diese Reise kostet (mij) viel Geld.
A
mir
B
mich
Slide 11 - Quiz
Sie ähnelt (haar) Vater
A
ihrem
B
ihren
Slide 12 - Quiz
Sie ähnelt (haar) Vater
A
ihrem
B
ihren
Slide 13 - Quiz
Der Lehrer fragt (jou) etwas.
A
dich
B
dir
Slide 14 - Quiz
(wie) glaubst du?
A
Wen
B
Wem
Slide 15 - Quiz
(Wie) interessiert das?
A
Wen
B
Wem
Slide 16 - Quiz
Es gibt (een) Problem (o).
A
ein
B
einem
Slide 17 - Quiz
Ich begegne (mijn) Freunden in der Schule.
A
meine
B
meinen
Slide 18 - Quiz
Eva hat (de) Lehrer zum Geburtstag gratuliert
A
den
B
dem
Slide 19 - Quiz
Ich glaube (hem) nicht!
A
ihm
B
ihn
Slide 20 - Quiz
Was sollst du lernen?
De werkwoorden met een afwijkende naamval
De vormen van de
der/ein Gruppe
in de 3e en 4e naamval
De vormen van het
persoonlijk voornaamwoord i
n de 3e en 4e naamval
de vormen van het
vragend voornaamwoord
in de 3e en 4e naamval
Slide 21 - Slide
1/6 Welke naamval heeft de meeste werkwoorden die de naamval bepalen?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quiz
2/6 De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....
A
Nominativ (1)
B
Genitiv (2)
C
Dativ (3)
D
Akkusativ (4)
Slide 23 - Quiz
4/6 Der Schuh passt ... [u] perfekt!
Slide 24 - Open question
5/6 Wir fragen ... [hen] nach dem Weg.
Slide 25 - Open question
Was
?
Kap 3 Grammatik S 133
Aufgabe 6,7
Wie
?
individuell
Hilfe
Grammatikübersicht S 241
Zeit
15 Minuten
Ergebnis
Je kunt de werkwoorden met de derde en werkwoorden met de vierde naamval gebruiken.
Fertig
17,18 und 19 Wortschatz
An die Arbeit
timer
15:00
Slide 26 - Slide
More lessons like this
H Grammatik
March 2024
- Lesson with
18 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
5V - Kapitel 1 - Werkwoorden met vaste naamval
October 2023
- Lesson with
34 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
5V_GrammatikH_Werkwoorden met een afwijkende naamval
March 2022
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
Grammatik Kapitel 5 und 6 Havo
March 2023
- Lesson with
49 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3H_ww_vaste naamval
May 2020
- Lesson with
28 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
herhaling naamvallen
September 2020
- Lesson with
39 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
VWO bovenbouw Werkwoorden 1e 3e 4e naamval
April 2024
- Lesson with
12 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3 HAVO_Werkwoorden 3e 4e naamval
November 2024
- Lesson with
14 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3