Lezen H2 4 +6

Repetitie
Lezen 
H1 + H2

Alle theorie
tekstdoelen - signaalwoorden - hoofdgedachte - citeren - vaste tekststructuren
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Repetitie
Lezen 
H1 + H2

Alle theorie
tekstdoelen - signaalwoorden - hoofdgedachte - citeren - vaste tekststructuren

Slide 1 - Slide

Opdracht 4
1 veranderingen in Nederland in de afgelopen vijftig jaar
 
2 eigen antwoord

3 alinea 1 – In deze alinea wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd. 


Slide 2 - Slide

4 De tekst heeft een aspectenstructuur, want er komen verschillende kanten/onderdelen/ aspecten van het dagelijkse leven (vroeger en nu) aan de orde.

Slide 3 - Slide

5 a weelde (al. 1): luxe
b versteld doen staan (al. 3): verbaasd laten zijn
c academische (al. 4): wetenschappelijke; universitaire
d hield het voor gezien (al. 6): stopte ermee
e continu (al. 5): voortdurend; onafgebroken
f fractie (al. 7): klein deel
g voorbehouden aan (al. 7): alleen bedoeld voor
h jetset (al. 7): internationale groep rijke mensen
i diensten (al. 7): producten die niet tastbaar zijn, zoals horeca, handel en transport
j desondanks (al. 10): toch; evengoed

Slide 4 - Slide

6 zaken/dingen/veranderingen/vernieuwingen die je grootmoeder zouden verbazen
7 Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking is gestegen: er gaan meer mensen naar hbo of universiteit.
8 het continue aanbod van nieuws: vroeger was ‘het nieuws’ er alleen overdag en ’s avonds, nu is het er altijd

Slide 5 - Slide

9 Auto’s, treinen en vliegtuigen hebben ervoor gezorgd dat we tegenwoordig verder en vaker van huis gaan dan ooit. (de derde zin)

10 (1) Vertrouwde banen zijn verdwenen. (2) Er is allerlei nieuw werk bijgekomen. (3) Het bestaande werk is veranderd; denk aan de mechanisatie in de landbouw.

11 Dat Nederland veranderd is van een agrarische en industriële economie tot een diensten- en vrijetijdsmaatschappij. We recreëren nu op locaties waar vroeger gewerkt werd.

Slide 6 - Slide

12 al. 2: voedsel
al. 3: huizen
al. 4: opleiding / scholing
al. 5: communicatie
al. 6: informatie
al. 7: reizen / mobiliteit
al. 8: werk
al. 9: vrije tijd

13 eigen antwoord

Slide 7 - Slide

Opdracht 6
1 de Deltawerken
2 eigen antwoord

Slide 8 - Slide

3 voor- en nadelenstructuur: Dat zie je aan formuleringen als:
- ‘Het Deltaplan had een aantal voordelen […].’ (al. 4)

- ‘Een ander voordeel van het Deltaplan […].’ (al. 5)
- ‘Nog een pluspunt […].’ (al. 6)

- ‘Ook de recreatieactiviteiten hebben negatieve gevolgen […].’ (al. 10)

- ‘Kortom, de Deltawerken hebben veel goede dingen gebracht, maar er zijn ook problemen door ontstaan.’ (al. 11)

Slide 9 - Slide

4 a geëvacueerd (al. 2): tijdelijk verplaatst
b zeearmen (al. 3): delen v/e zee/oceaan die het land binnendringen
c effectiever (al. 4): doeltreffender
d zeespiegel: hoogte van het zeewater
e vergden (al. 4): maakten nodig
f verzilting (al. 5): proces waarbij de bodem steeds zouter wordt
g compartimentering (al. 7): verdeling in afgegrensde gebieden
h brakke (al. 7): enigszins zoute
i getij (al. 7): systeem van eb en vloed
j flora en fauna (al. 10): alle planten en dieren in een bepaald gebied
k ecosystemen (al. 11): gebieden die qua planten, dieren en andere organismen als een geheel kunnen worden opgevat

Slide 10 - Slide

5 oorzaak-gevolgverband

6 doel-middelverband

7 Omdat het Deltaplan doet waarvoor het bedoeld is: voldoende veiligheid bieden; het is dus effectief. Bij het plan om de dijken te verhogen blijft het risico op overstromingen bestaan vanwege de stijging van de zeespiegel. De verhoogde dijken zijn dus niet effectief, doordat ze niet doen waarvoor ze bedoeld zijn.

Slide 11 - Slide

6.8 
Wat nu?


Ik lees het voor ...

Slide 12 - Slide

9 tegenstellend verband – In alinea 4 t/m 6 staan voordelen van het Deltaplan en in alinea 7 t/m 9 staan nadelen.

10 echter (al. 5)

11 ‘Kortom, de Deltawerken hebben behalve veiligheid nog veel andere goede dingen gebracht, maar er zijn ook problemen door ontstaan.’ (eerste zin)

12 eigen antwoord

Slide 13 - Slide