3.10

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.10
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.10
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

1. Lesopening
Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz. 128

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

2. Lesdoel 
Aan het eind van deze les:
- weet je het verschil tussen voor- en achtervoegsels en kun je ze toepassen in verschillende vormen. 
- weet je wat verwijswoorden zijn en hoe je ze toe moet passen. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig opdracht 8 t/m 13 (-12) op blz. 128 t/m 131.
Namen lln

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Namen lln

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
Namen lln

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Mini-check
Geen mini-check tijdens deze les.
Iedereen doet mee met de instructie. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

4. Instructie
Kijk en luister goed mee naar de uitleg van de docent bij de volgende dia's. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Woorden met voorvoegsel

Sommige woorden bestaan uit een kernwoord en een voorvoegsel.

Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.


Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Een (kern)woord met een voorvoegsel noemen we een afleiding.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Voorvoegsels 
asymmetrisch --> a (voorvoegsel) + symmetrisch (kernwoord)

herkansen--> her (voorvoegsel) + kansen (kernwoord)

wanhoop --> wan (voorvoegsel) + hoop (kernwoord)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Achtervoegsels: vrolijk 
Er zijn veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, 
 -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch erachter. 

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels,
je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 
______

Slide 9 - Slide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Betekenis

Door een achtervoegsel verandert de betekenis van een kernwoord.

Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt.



Het einde van de film is prachtig.

De docent kan eindeloos doorzeuren over mijn punt.


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Namen lln, jullie maken zelfstandig opdracht 8 t/m 12 op 
blz. 128 t/m 131.

Wie heeft nog extra instructie nodig (intensief)? Namen lln of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 8.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig:
V: les 3.10, blz. 128 t/m 131, opdr. 8 t/m 13 (-12) --> Niemand
B: les 3.10, blz. 128 t/m 131, opdr. 8 t/m 12 --> namen lln
I: les 3.10, blz. 128 t/m 131, opdr. 8 t/m 12 --> namen lln 

Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna ga je in stilte lezen of een woordzoeker maken. 
timer
1:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

7. Evaluatie
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee! 




Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorvoegsel?
A
Een woord voor een ander woord
B
Een klein stukje voor het woord bijv. on of her
C
Iets wat achter een woord staat

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voorvoegsel
verhaal
A
haal
B
ver
C
ve
D
aal

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk
...dag .. maand
3.10 opdracht 8 t/m 12/13

Toetsen: 
...
geen

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
Ruim je boek en schrift van NE op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 24 - Slide

This item has no instructions