BBL Woordenschat moeilijke woorden onthouden en oefenen

Woordenschat
H3: moeilijke woorden

  • 3.1 Moeilijke woorden onthouden
  • 3.2 Moeilijke woorden oefenen



1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordenschat
H3: moeilijke woorden

  • 3.1 Moeilijke woorden onthouden
  • 3.2 Moeilijke woorden oefenen



Slide 1 - Slide

Welke moeilijke woorden horen bij jouw beroep/ opleiding?

Slide 2 - Mind map

Wat betekent "significant"?
A
op het eerste gezicht
B
weet ik niet
C
veelbetekenend
D
opvallend

Slide 3 - Quiz

Moeilijke woorden onthouden

Slide 4 - Slide

Vaktaal uit je eigen beroep

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Slide

Woorddossier

Slide 7 - Slide

(Digitaal) Woorddossier

Slide 8 - Slide

(Digitaal) Woorddossier

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Woorddossier / Woordkaart

Slide 13 - Slide

Dit heb jij geleerd van je bijbaantje

Op een bepaald punt moet iedereen eraan geloven: het echte, werkende leven. Een mooi punt om te stoppen met je bijbaantje, maar vergeet niet dat het in veel opzichten heel leerzaam was.


Wat betekent "opzichten"?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Begrijp jij ALTIJD de studietaal die we gebruiken binnen DC?
A
Ja
B
Nee
C
Mwoah

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Moeilijke woorden oefenen 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

80 woorden oefenen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Studietaalwoorden

Slide 23 - Slide

Studietaalwoorden

Slide 24 - Slide

Studietaalwoorden

Slide 25 - Slide

Moeilijke woorden

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Vaktaal

Slide 30 - Slide

Wat betekent "hypotonie"?
A
hoge spierspanning/ stijf
B
lage spierspanning/ slap
C
lage toon
D
hoge toon

Slide 31 - Quiz

Welke vaktaalwoorden kun je mij leren? Ik leer ook graag van jullie.

Slide 32 - Mind map

Slide 33 - Slide

Vaktaal/ Vakjargon

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Vaktaal

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Wat betekent "thorax"?
A
rug
B
voet
C
borst
D
ruggenwervel

Slide 38 - Quiz

Wat betekent "hypochrondie"?

Slide 39 - Open question

Afronding
- Je mag de opdrachten maken (zie planner). 

Nog vragen? Blijf dan hangen. 
Tot volgende week!

Slide 40 - Slide