Meewerkend voorwerp

Zinsontleding
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsontleding

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Slide 2 - Open question

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 3 - Open question

Wat is het gezegde?

Slide 4 - Open question

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 5 - Open question

Zinsontleding
1. persoonsvorm: eerste werkwoord in de zin
2. onderwerp: wie of wat + persoonsvorm?
3. gezegde: alle werkwoorden in de zin
4. lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp?
5. 

Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
Aan wie  + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Bram wil aan zijn vriendin een kettinkje geven. 
pv = wil
ow = Bram 
gez = wil geven 
lv = een kettinkje 
mv = aan zijn vriendin

Slide 7 - Slide

Voor de sieraden betaalt Fardau 30 euro aan de juwelier.
mv =
A
voor de sieraden
B
Fardau
C
30 euro
D
aan de juwelier

Slide 8 - Quiz

Vanmiddag zal ik je iets lekkers geven.
mv =

Slide 9 - Open question

LEREN!
1. persoonsvorm: eerste werkwoord in de zin
2. onderwerp: wie of wat + persoonsvorm?
3. gezegde: alle werkwoorden in de zin
4. lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp?
5. meewerkend voorwerp: aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 10 - Slide