MCS Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoordspelling

Tas van tafel.

Laptop dicht.

Oortjes uit.

Mobiel weg totdat ik zeg dat die erbij mag (LessonUp).

Boek, schrift en pen mogen op tafel.

Maak aantekeningen.

Vandaag

Uitleg lessenserie

Les- en leerdoelen

Invuloefening

Uitleg werkwoordspelling: 'spiekmethode'

Gezamenlijk oefenen

Zelfstandig oefenen

Lessenserie donderdagochtend

Werkwoordspelling: tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord, Engelse werkwoorden.

Interpunctie en hoofdletters. Aaneenschrijven.

Stijlkwesties: bedrijvende vorm/actief schrijven, als/dan, wanneer/als/mits/tenzij, wat/dat, hun/hen/ze, jou/jouw en u/uw, enkele/enkelen, vaste voorzetsels etc.

Neem je VIA handboek mee!

Lesdoelen

Aan het eind van deze les:

Weet ik waarom het goed kunnen toepassen van werkwoordspelling belangrijk is voor mij.

Is mijn kennis van werkwoordspelling opgefrist en heb ik een eenvoudige manier van toepassen geleerd.

Oefening

Wat: Maak het invulblad.

Hoe: individueel

Hulp: geen hulp

Tijd: 10 minuten

Uitkomst: we kijken gezamenlijk na.

Klaar? 

evaluatie

Gezamenlijk nakijken.

Hoe was het om de opdracht te maken?

Waar liep je tegenaan?

Spiekmethode

Voordelen

De regels toepassen tijdens een schrijfopdracht is niet handig

Tijdens een schrijfopdracht kom je alle vormen tegelijk tegen

Je maakt gebruik van analogie: iets wat op dezelfde manier gaat

Spiekmethode

Spiek = stam

Spiekt = stam + t

Spiekte = stam + te(n)

stam + de(n)

Gespiekt => langer maken => je hoort t of d

Spieken

Tegenwoordige tijd

Het gebeur..

Hij vind.. dat 

Jij beantwoord.. de mail

Treed.. je af? 

Ik aanvaard.. het.

Het verander..

Wat vind.. je docent daarvan? 

Er gebeur.. iets.

Tegenwoordige tijd

Het spiek..

Hij spiek.. dat

Jij spiek.. de mail

Spiek.. je af?

Ik spiek.. het.

Het spiek..

Wat spiek.. je docent daarvan?

Er spiek.. iets.

Verleden tijd

te, ten, de, den erachter

Ik werk.. hard.

Ik lust.. bloemkool.

Wij werk.. hard.

Wij lust.. bloemkool.

Er bel.. iemand.

Wij bel.. iemand.

Verleden tijd

Het regen.. hard.

Wij verbrand.. in de zon.

Sterke werkwoorden

veranderen van klank: geen t

Ik liep weg.

Hij smeet de deur dicht.

Wij dachten dit.

Voltooid deelwoord

Langer maken: je hoort t of d

Ik heb gelach..

Zij is geplaag..

Hij wordt geholp..

Zij heeft vertel..

Ik heb de band geplak..

Hij heeft de klacht behandel..

Wij hebben thee geze..

Hele werkwoord

Wij moeten even bellen.

Wij moesten even bellen.

Wij moeten wachten.

Wij moesten wachten 

Hoe zat dat ook weer met de stam?

Oefening 

Wat - Maken op Cambiumned.nl: volg de link op Teams.

Hoe - Online

Hulp - Spelspieker

Tijd - 15 minuten

Uitkomst - Zelf nakijken

Klaar? Help iemand anders.

Moeilijke gevallen bespreken we gezamenlijk (schrijf ze dus op).

Evaluatie

Hoe was het om deze opdracht te maken?

Kun je uit de voeten met de spiekmethode?

Waar liep je tegenaan?

Welke opgave was lastig?

Wie heeft de gouden tip?

We oefenen hier de komende tijd verder mee.

Vandaag

Korte herhaling werkwoordspelling: tt, vt, vd

Spellencircuit

Werkwoordspelling

We doen een aantal quizjes om even op te frissen.

Vragen: Wat is de woordsoort? 

Hoe kun je dat zien?

Wat is de regel volgens de analogie?

Je mag spieken op de spelspieker.

___ je zusje morgen 12 jaar?

1. Word
2. Wordt

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.

1. bepaald
2. bepaaldt
3. bepaalt

1. Goed
2. Fout - verkeerdt
3. Fout - verkeert

Hij ___ (verven) het huis.

1. verfte
2. verfde

1. Goed
2. Fout - ontruimten
3. Fout - ontruimden
4. Fout - ontruimde

Er wordt

1. Goed
2. Fout - besteet
3. Fout - besteed

Ik (aanvaarden) dit compromis, mits jij je vanaf nu aan de afspraak (houden).

1. aanvaardt, houdt
2. aanvaard, houd
3. aanvaarde, houd
4. aanvaard, houdt

Lars (verwonden) zich en zijn arm (bloeden) hevig.

1. verwonde, bloede
2. verwonde, bloedde
3. verwondde, bloede
4. verwondde, bloedde

Ik had ___ (beloven) hem de prijs te geven, maar hij heeft ___ (weigeren).

1. beloofd - geweigerd
2. belooft - geweigert
3. belooft - geweigerd
4. beloofd - geweigert

De kat heeft de bank kapot ___ (krabben) en nu hebben wij een nieuwe bank ___ (aanschaffen).

1. gekrabd - aangeschafd
2. gekrabt - aangeschaft
3. gekrabd - aangeschaft
4. gekrabt - aangeschafd

De foto is (vergroten).

(Fietsen) ging ik naar school.
Tegenwoordig deelwoord.

1. Fietsend
2. Fietsent

Al (doen) leert men

1. Doend
2. doende

(Lopen) naar de maan!
Gebiedende wijs.

1. Loop
2. Loopt
3. Liep
4. Gelopen

Hij is aan het (lezen).
Ik lag te (slapen).

1. hulpwerkwoord
2. infinitief
3. persoonsvorm
4. voltooid deelwoord

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Waarover wil je meer weten?

Wat heb je nog niet goed begrepen?

Hoe vond je de uitleg en/of instructie?

0100

Heb jij jouw leerdoel behaald?

😒🙁😐🙂😃

Volgende les

 Engelse werkwoorden.

Interpunctie en hoofdletters.

Spelcarrousel

1 bordspel en Jenga

Vier groepjes.

Spelregels zelf lezen; Jenga op volgende dia.

De rest van de les.

Je kunt nu nog beter de werkwoorden spellen.

Klaar?  Doe nog een ander bordspel.

Jenga

Groepjes van drie

Ieder groepje heeft een Jenga-spel.

Pak om beurten een kaartje en zoek de oplossing.

Bespreek samen het antwoord. Is je antwoord goed, mag je het blokje bovenop leggen. Is je antwoord fout, dan moet je het blokje houden.

Degene met de minste blokjes wint, als de toren valt.

Opruimen

Berg het Jenga-spel netjes op en leg het op mijn bureau.

Rotzooi in de prullenbak.

Schuif je stoel aan.

Smakelijk eten en tot straks.