30-03 Les: Thema 2 ecologie

H2 Ecologie 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H2 Ecologie 

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:
Aan het einde van deze les kan je:
1. Opnoemen wat een producent, consument en reducent is.
2. Opnoemen wat biotische en abiotische factoren zijn.
3. Kan je een voedselketen maken en vertellen dat er energie verloren gaat bij consumeren.
4. De volgorde van individu naar biosfeer opnoemen.
5. Aanpassingen opnoemen bij planten en dieren. 

Slide 2 - Slide

Producent, consument en reducent
Producent = plant
Produceren (maken) het eten door fotosynthese

Consument = dieren die planten of andere dieren eet
Wij zijn consumenten

Reducent = bacteriën en schimmels
Ruimen alle dode resten op

Slide 3 - Slide

Voedselketen: laat zien wie wie eet
Wie mist in dit rijtje om er een voedselkringloop van te maken?

Slide 4 - Slide

Maak de voedselketen!
Tip: begin altijd met een producent
Kikker
Vlinder
Vlierbes

Slide 5 - Drag question

Maak een voedselketen, door de organisme naar de juiste plaats te slepen.
1     --> 
2       -->
3       -->
4
kikker
Algen
Waterslak
blauwe reiger

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Slide

Extra hulp
Organisme: 1 lieveheersbeestje
Populatie: De lieveheersbeestjes in de omgeving
Leefgemeenschap: De lieveheersbeestjes + planten + andere dieren in de omgeving
Ecosysteem: Alle levende en dode dingen + alle levenloze dingen (zoals water)

Slide 8 - Slide

Een konijn is een
A
Individu
B
Populatie
C
Leefgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 9 - Quiz

Juist/onjuist:
Alle konijntjes op Texel zijn een populatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Juist/onjuist:
Alle konijntjes op Texel en Terschelling zijn een populatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Biotisch
Abiotisch
Roofdieren
Parasieten
Temperatuur
Licht
Reducenten
Regen
WInd
Ziekteverwekkers
Soortgenoten
Zuurgraad bodem (PH)

Slide 13 - Drag question

Aanpassingen dieren:
Vissen: Hebben een puntig begin (gestroomlijnd) en gladde huid.
Vogels: Holle botten (zijn lichter) en verschillende poten en snavels (leren uit je boek)
Landdieren: Zool-, teen- en topgangers. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Aanpassingen bij planten
Voorjaarsbloeiers (rond deze tijd): want de bomen hebben nog geen blaadjes = geen schaduw dus veel zon
Schaduwplanten: hebben grote bladeren voor zoveel mogelijk licht. 
Wortels: Zijn lang en diep als er weinig water is.
Waxlaagje: Houdt de verdamping van water tegen.
Bladeren: Klein bij veel licht.

Slide 17 - Slide

Welke planten groeien het best op de grond van het bos?
A
zonplanten
B
Schaduwplanten

Slide 18 - Quiz

Vogels hebben snavels die zijn aangepast aan wat ze eten.
Waarvoor is een pincetsnavel geschikt?
A
om zaden te eten
B
om vlees af te scheuren
C
om insecten te eten
D
om bodemdiertjes te eten

Slide 19 - Quiz

Voedselketen oefenen
In een lindeboom zit bladluis. Zij eten de blaadjes van de lindeboom. De eigenaar gaat de bladluis biologisch bestrijden met lieveheersbeestjes, want zij eten graag bladluis. De lieveheersbeestjes worden gegeten door wespen. De wespen worden door de huismus gepakt en aan de jongen van de huismus gevoerd. (Het zijn 5 schakels)

Slide 20 - Slide