VWO 3

Nederlands
vwo 3
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Nederlands
vwo 3

Slide 1 - Slide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Leerdoel
LEZEN

§1  Herhaling leerjaar vwo2
§2  Inleiding en slot
§3  Argumenteren: argumentatiestructuren
§4  Argumenteren: tegenargument en          weerlegging
§5  Vaste tekststructuren
§6  Actief lezen

Slide 3 - Slide

Leerdoel
SPELLING

§1  Herhaling leerjaar vwo2
§2  Trema, apostrof, accenten en cedille
§3  Met of zonder n?
§4  Getallen
§5  Woorden korter schrijven
§6  Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

chronologisch 
concluderend
opsommend
samenvattend
tegengesteld
toelichtend

doel-middel
oorzakelijk
redengevend
toegevend
vergelijkend
voorwaardelijk

Slide 6 - Slide

Zelfstandig werken
timer
20:00

Slide 7 - Slide

Leerdoel
Formuleren

  • Samentrekking controleren
  • Fouten met verwijswoorden
  • Beknopte bijwoordelijke bijzinnen controleren
  • Incongruentie en onjuiste inversie
  • Het gebruik van de lijdende vorm
  • Zinnen symmetrisch formuleren en correct begrenzen

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
Woordenschat
  • stijlfiguren 1: repetitio, enumeratio, opsomming in drieën, drieslag, climax, omgekeerde climax
  • stijlfiguren 2: hyperbool, understatement, litotes, eufemisme
  • stijlfouten: contaminatie, pleonasme, tautologie
  • spreekwoorden en uitdrukkingen
  • collocaties

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

2e semester
SO Grammatica WS en ZD

Schrijfproject: betoog (bouwplan), tijdschrift

Vakflexuren werkwoordspelling

Boek 3  (Boek 2 al ingeleverd?)

Slide 11 - Slide

Leerdoel
Grammatica Woordsoorten:
H1 t/m 5 
  • tussenwerpsel
  • de woordsoort van wie, die en dat
  • de woordsoort van wat
  • de woordsoort van het en je
  • voegwoord: lastige gevallen

Slide 12 - Slide

Leerdoelen
H4 Schrijven: Betoog

standpunt
argumenten
tegenargumenten
weerlegging

signaalwoorden
bouwplan

Slide 13 - Slide

Leerdoel
Grammatica Zinsdelen:
pv en ow
wg en ng
lv en mv en vv
bwb



Slide 14 - Slide

Leerdoel
H 1 Spelling: trema, apostrof,
accenttekens, cedille
H2 Spelling: met of zonder -n?
(over bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandig gebruikte telwoorden)
H3 Spelling: schrijfwijze van getallen
H5 Spelling: Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
H6 Spelling: Spelling controleren



Slide 15 - Slide

Leerdoel
H1 en H2 Lezen: 
Vaste tekststructuren

Slide 16 - Slide

TOETS
timer
45:00

Slide 17 - Slide


Aanbeveling
Aanleiding
Afweging
Anekdote
Argument
Conclusie
Constatering
Definitie
Gevolg*
Nuancering


Oorzaak*
Probleemstelling/Oplossing
Samenvatting
Standpunt
Tegenwerping
Uitwerking
Verklaring
Voorbeeld
Vraagstelling
Weerlegging

Slide 18 - Slide

Leerdoel
LEZEN

H1: Vaste tekststucturen 1
H2: Vaste tekststructuren 2

H3: Argumentatie
H4: Tegenargumenten en weerleggingen

H5: Functiewoorden 1
H6: Functiewoorden 2

Slide 19 - Slide

Functiewoorden
  • voorbeeld
  • aanbeveling
  • aanleiding
  • afweging
  • anekdote
  • constatering
  • definitie
  • nuancering
  • probleemstelling
  • tegenwerping

Slide 20 - Slide

Literatuur
timer
10:00

Slide 21 - Slide

Functiewoorden
  • uitwerking
  • verklaring
  • vraagstelling
  • weerlegging 
  • conclusie
  • oplossing
  • argument
  • gevolg
  • oorzaak
  • standpunt

Slide 22 - Slide

Instructie 

  • wat?
  • hoe?
  • nodig?
  • geluid?
  • hulp?
  • tijd?
  • klaar?


  • werken aan lesdoel
  • zelfstandig
  • boek, schrift, pen, (iPad)
  • fluisteren/maatjesstem
  • hand omhoog
  • ... minuten
  • lezen/extra opdracht

Slide 23 - Slide

Terecht of onterecht in de lijdende vorm?

De boodschappen voor het weekend werden vanmorgen door Saskia gedaan en niet door haar man.

Alle teamsporten zijn door Fiona wel eens geprobeerd, maar ze vindt niets leuk.

De terechtstelling van de daders van de aanslag werd door de landelijke televisie rechtstreeks uitgezonden.

Het meisje dat gisteren door Tamar werd verrast, schijnt een vriendin van vroeger te zijn.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Aan het werk!

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

timer
5:00

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

minder ruw zeggen  -  afzwakken met humor

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Korte pauze!
timer
3:00

Slide 33 - Slide

Schrijven volgens vaste structuur
  • bepaal onderwerp, tekstdoel en hoofdgedachte: wat is het onderwerp en wat wordt er over gezegd in de tekst?
  • kies een structuur
  • maak een bouwplan

Slide 34 - Slide

Inleiding 1e alinea
Maak nieuwsgierig, trek de aandacht: kies en vul in bij C:

  • iets uit de actualiteit
  • of iets uit de geschiedenis
  • of een voorbeeld, zoals een anekdote
  • of iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is

Slide 35 - Slide

Inleiding 2e alinea
Introduceer het onderwerp: kies en vul in bij C:

  • een hoofdvraag
  • of formuleer een probleem
  • of geef je standpunt

Slide 36 - Slide

Middenstuk alinea 3 t/m 6
Vul in bij C:
per alinea een deelonderwerp 

Vul in bij D: 
De inhoud van de alinea's in steekwoorden: structurenrende woorden of geef relaties aan zoals oorzaak/gevolg, 
voor- en nadelen, etc. 


Slide 37 - Slide

Slot: alinea 7
Formuleer de hoofdgedachte van de tekst = vaak een conclusie: vul in bij C
  • het antwoord op de hoofdvraag
  • of een oplossing voor het probleem
  • of herhaling van je standpunt

Vul in bij D: structurerende woorden

Slide 38 - Slide

Een eufemisme is een woord of woordenreeks, die als vervanging van een woord of woordenreeks wordt gebruikt, zodat hetgeen wordt beschreven minder hard of milder overkomt.
 
= verzachten
'Een ongewenste bezoeker' als men een inbreker bedoelt.

Een 'prijscorrectie' daar waar het gaat om een prijsverhoging.

Een sanitaire stop maken in plaats van plassen.

Naar Gene Zijde gaan, als men eigenlijk dood gaan of sterven wil zeggen.

Slide 39 - Slide

In een understatement is altijd iets van spot aanwezig. Je kiest wel vriendelijke woorden, maar doet daar dan nog een schepje bovenop, waardoor iedereen direct begrijpt dat het eigenlijk veel erger is dan het lijkt.
= afzwakking
Die akelige dictator is een onvriendelijk mannetje. 

De directeur van Unicef heeft een leuk salarisje.

De schade aan de auto was wel iets meer dan een paar biertjes.

Slide 40 - Slide

Bedrijvende vorm

het onderwerp doet iets, 
is in bedrijf


Jan schopt de bal over het hek.
Lijdende vorm

er wordt iets met het onderwerp gedaan


De bal wordt door Jan over het hek geschopt.

Slide 41 - Slide

Bedrijvend of lijdend?

Uit de Hermitage hebben dieven een kostbare porseleinen vaas gestolen.

In Alkmaar houdt men elke vrijdagochtend een kaasmarkt.

Bedrijvend of lijdend?

Uit de Hermitage is een kostbare porseleinen vaas gestolen.

 In Alkmaar wordt elke vrijdagochtend een kaasmarkt gehouden.

Slide 42 - Slide

Gebruik van de lijdende vorm is terecht

- als het onbekend is wie de handeling uitvoert
- als het onbelangrijk is wie de handeling uitvoert
- als het overduidelijk is wie de handeling uitvoert
- als je de handeling of het object van de handeling centraal wilt stellen in plaats van de handelende persoon
 - als je daarmee onduidelijkheid kunt vermijden

Slide 43 - Slide