Werkwoordspelling + werkwoordsvormen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo, vwo
• Leerjaar 4

Werkwoordspelling + werkwoordsvormen

Bepaal de werkwoordsvorm: infinitief (inf) - persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) - persoonsvorm verleden tijd (pvvt) - voltooid deelwoord (vd) - onvoltooid deelwoord (od) - bijvoeglijk naamwoord (bn)

Vriendelijk (glimlachend) feliciteerde de directeur gisteren zijn chef.

1. onvoltooid deelwoord
2. voltooid deelwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. persoonsvorm verleden tijd

Vriendelijk glimlachend (feliciteerde) de directeur gisteren zijn chef.

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. voltooid deelwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. persoonsvorm verleden tijd

Niemand vermoedde dat de gevangene door het riool zou (ontvluchten).

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. voltooid deelwoord
3. onvoltooid deelwoord
4. infinitief

Niemand (vermoedde) dat de gevangene door het riool zou ontvluchten.

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. voltooid deelwoord
3. persoonsvorm verleden tijd
4. infinitief

Waarom heb je me niet (gewaarschuwd) dat we te laag verzekerd zijn.

1. onvoltooid deelwoord
2. voltooid deelwoord
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. bijvoeglijk naamwoord

Waarom heb je me niet gewaarschuwd dat we te laag (verzekerd) zijn.

1. onvoltooid deelwoord
2. voltooid deelwoord
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. bijvoeglijk naamwoord

De (verplichte) rekentoets wordt wellicht nooit definitief ingevoerd.

1. voltooid deelwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. persoonsvorm verleden tijd

De verplichte rekentoets (wordt) wellicht nooit definitief ingevoerd.

1. voltooid deelwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. persoonsvorm verleden tijd

De verplichte rekentoets wordt wellicht nooit definitief (ingevoerd).

1. voltooid deelwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. persoonsvorm verleden tijd

Mijn zus (reageert) altijd zeer geërgerd, als je haar rust verstoort wanneer ze studeert.

1. voltooid deelwoord
2. persoonsvorm verleden tijd
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. infinitief

Mijn zus reageert altijd zeer geërgerd, als je haar rust (verstoort) wanneer ze studeert.

1. voltooid deelwoord
2. persoonsvorm verleden tijd
3. persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. infinitief

Vervoeg de werkwoorden op de juiste manier

Op het perron (wachten) gisteravond veel reizigers tevergeefs op de intercity uit Leeuwarden.

De intercity was door de hevige sneeuwval bij Meppel (stranden).

Een rattenvanger heeft de ratten (verdelgen).

(Worden) je zus echt gepest omdat ze zich een beetje afwijkend kleedt?

Ik (vermoeden) dat de haven van deze stad in de komende jaren verzandt.

Bij Noordwijk is een (bloeden) orka aangespoeld.

Gisteren (verrassen) mijn moeder mij met een etentje.