This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Meewerkend voorwerp
Slide 1 - Slide
Wat weten we tot nu toe?
zinsdelen
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
Slide 2 - Slide
Het meewerkend voorwerp
Geeft aan voor wie iets bestemd is
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Slide 3 - Slide
Even checken...
Heb je het begrepen?
Slide 4 - Slide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?
Slide 5 - Quiz
Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Wat is de pv? De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg
Slide 8 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp? De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg
Slide 9 - Quiz
Wat is het wg? Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen
Slide 10 - Quiz
Wat is het mv? Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied
Slide 11 - Quiz
Wat de pv? De stad Amersfoort doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
doneert subsidie
B
doneert
C
de stad Amersfoort
D
jaarlijk
Slide 12 - Quiz
Wat is het lv? De stad doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
jaarlijks subsidie
B
subsidie
C
doneert
D
de stad
Slide 13 - Quiz
Wat is het ow? Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille
Slide 14 - Quiz
Wat is het mv? Elke woensdag geeft Nienke de plantjes op haar kamer water.
A
Nienke
B
woensdag
C
op haar kamer
D
de plantjes
Slide 15 - Quiz
Wat is de pv? Wie zal jullie dit voorstel gaan toelichten?
A
gaan
B
wie
C
zal
D
toelichten
Slide 16 - Quiz
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
Voorzetsel
Voorzetsels: voorzetsels kunnen een tijd, plaats of reden aangeven.
Voorzetsels van tijd
Tijdens, voor, na, sinds, over.
Voorzetsels van plaats
Denk aan de kooi:
in, op, naast, onder, achter, tussen, met, boven enz.
Voorzetsels van reden
Vanwege, wegens, door
Slide 18 - Slide
Even checken...
Heb je het begrepen?
Slide 19 - Slide
Een voorzetsel
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan
Slide 20 - Quiz
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs
Slide 21 - Quiz
Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
na
C
achter
D
brug
Slide 22 - Quiz
Voorzetsel of niet? 'met'
A
voorzetsel
B
geen voorzetsel
Slide 23 - Quiz
Als een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
juist
B
niet juist
Slide 24 - Quiz
Voorzetsel of niet? 'op'
A
Voorzetsel
B
geen voorzetsel
Slide 25 - Quiz
Kan een LV met een voorzetsel beginnen?
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quiz
Spelling bijvoeglijk naamwoord
Veel bijvoeglijk naamwoorden heb een korte vorm (mooi) en een lange vorm met -e (mooie)
Die vrouw is slim
De slimme vrouw
Slide 27 - Slide
Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?
Vaak komt er een -e achter het woord (lange vorm), maar niet altijd (korte vorm).
Een leuke klas / De klas is leuk.
De grappige jongen / De jongen is grappig.
Het prachtige vakantiehuis / Een prachtig vakantiehuis.
Slide 28 - Slide
Spelling bijvoeglijk naamwoord. Welk woord is goed?
A
officieele
B
officiele
C
officiële
Slide 29 - Quiz
Wat is de juiste spelling van het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Deze ____ kozijnen zijn onderhoudsvriendelijk en voordelig geprijsd.
A
aluminium
B
aluminiumen
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?
(breken) Het ......... been.
A
gebreken
B
gebroke
C
gebroken
D
gebrooken
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?
(bekladden) De ......... buitenmuur.
A
bekladde
B
bekladden
C
bekladen
D
bekladden
Slide 32 - Quiz
Spelling bijvoeglijk naamwoord. Welk woord is goed?
A
zilvere
B
zilveren
Slide 33 - Quiz
Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?
(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten
D
verroestte
Slide 34 - Quiz
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
Slide 35 - Slide
Bijv.
teleurgesteld (+e) --> de teleurgestelde coach
bekladden (dubbelzetter) --> het bekladde huis
verloren (gelijke spelling) --> de verloren wedstrijd
Spel het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk!
Bijv. verwoest --> het verwoeste huis
Slide 36 - Slide
Is dit bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord of van een onvoltooid deelwoord gemaakt?
De wandelende kinderen
A
Voltooid deelwoord
B
Onvoltooid deelwoord
Slide 37 - Quiz
Is dit bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord of van een onvoltooid deelwoord gemaakt?
De gewonnen wedstrijd
A
Voltooid deelwoord
B
Onvoltooid deelwoord
Slide 38 - Quiz
Is dit bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord of van een onvoltooid deelwoord gemaakt?
De fietsende scholieren
A
Voltooid deelwoord
B
Onvoltooid deelwoord
Slide 39 - Quiz
Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord, het voltooid deelwoord of onvoltooid deelwoord. de (groot) tuin / het (mislukken) plan / een (wandelen) tak
Slide 40 - Open question
Hij is slapend rijk geworden. In deze zin staat een onvoltooid en ook een voltooid deelwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 41 - Quiz
Is dit bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord of van een onvoltooid deelwoord gemaakt?
De gevonden oplossing
A
Voltooid deelwoord
B
Onvoltooid deelwoord
Slide 42 - Quiz
Is dit bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord of van een onvoltooid deelwoord gemaakt?