Verbo gustar

• Spaans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

iBUENOS DÍAS!

Programa

1.  Controlar deberes

Conocer ww GUSTAR

3. Oefenen zinnen schrijven met gustar

4. Deberes

VERBO GUSTAR

---VERBO GUSTAR---

La objetivo de la clase=het doel van de les

Kennis maken met het werkwoord GUSTAR

Aan het einde van de les:

Jullie kunnen zinnen maken met GUSTAR

Wat betekend gustar / vervoeging 

wanneer gebruik je gusta of gustan?

Más ejemplos

andere werkwoorden zoals GUSTAR

Maakt een zin

Tarea=opdracht

hacer el ejercicio 4 y 5 in tweetallen in je boek

?

Wat heb je geleerd vandaag?

Repaso de Gustar

La objetivo de la clase=het doel van de les

Repaso(herhaling) van het werkwoord GUSTAR

Aan het einde van de les:

Jullie kunnen zinnen maken met GUSTAR

Más ejemplos

Lessonup

Hacer ejercicios

Wat betekent gustar?

1. leuk vinden
2. houden van
3. lekker vinden
4. alle drie

Me gusta el chocolate

Of het gusta of gustan moet zijn, hangt af van:

1. de persoon die iets mooi/leuk/lekker vindt
2. wat het onderwerp van de zin mooi/leuk/lekker vindt

Nos gusta el chocolate

Te gustan las motos

De woordvolgorde in zinnen met gustar kan:

1. op één manier
2. op twéé manieren

Te gusta el chocolate

El chocolate te gusta

In een ontkennende zin zet je no:

1. voor "me, te, le"
2. tussen "me, te, le" en gustar

No le gusta el chocolate

El chocolate no le gusta

LET OP!

Je gebruikt "gustar" in het enkelvoud als er 

een heel werkwoord na het werkwoord "gustar"staat.

- Me gusta ir a las tiendas -

EJERCICIO

Koppel de vormen van het werkwoord "gustar" met 

de persoonlijke voornaamwoorden

El verbo gustar

Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 

yo

él/ella

tú

le

me

te

EJERCICIO

Koppel de werkwoord "gustar" in meervoud of enkelvoud 

met het onderwerp.

El verbo gustar

Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 

escuchar música

el chocolate

los gatos

la pizza

las albóndigas

la guitarra

gustan

gusta

gusta

gustan

gusta

gusta

Tarea

Welke vorm van gustar ontbreekt?

Me ____(gustar)____ los hoteles.

Nos ____(gustar)____ la sandía.

¿Te ____(gustar)____ ir de compras?

¿Os ____(gustar)____ la pizza?

¿Te ____(gustar)____ las canciones románticas?

Maak een zin met "gustar".
(me-te-le-nos-os-les)

Qué has aprendido=Wat heb je geleerd?

Deberes

Hacer los ejercicios de gustar en lifo huiswerk