Werkwoordspelling ALLES DOOR ELKAAR

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we daarom doen?
Werkwoordspelling: 
  • Klassikaal oefenen (12 zinnen), zodat we alles hebben herhaald.
  • Zelfstandig aan de slag: Taalverzorging 2.1, 2.2 en 2.3 extra opdrachten.
  • Genoeg geoefend? Cv afmaken +  de vacature inleveren.
  • Donderdag 5 oktober: les vervalt.
  • Donderdag 12 oktober : toets Werkwoordspelling (tegenwoordige tijd, verleden tijd + voltooide tijd). Je krijgt het op PAPIER. 20 zinnen. 1 fout 1 punt! 
     Daarna heb je de tijd om je Cv te verbeteren en je sollicitatiebrief af te maken.






Slide 2 - Slide

Hij ....... dat wel op een tientje af. (afronden, tegenwoordige tijd)
A
rond
B
rondt

Slide 3 - Quiz

Marjolijn ...... veel te snel. (antwoorden, tegenwoordige tijd)
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 4 - Quiz

....... die kachel je hele huis? (verwarmen, tegenwoordige tijd)
A
verwarm
B
verwarmt

Slide 5 - Quiz

Iedere avond ...... hij zijn planten. (besproeien, tegenwoordige tijd)
A
besproeit
B
besproeid

Slide 6 - Quiz

In dat oude huis ..... het overal. (tochten, verleden tijd)
A
tochte
B
tochtte

Slide 7 - Quiz

Onze nieuwe buren ....... ons met een bezoek. (verrassen, verleden tijd)
A
verraste
B
verasten
C
verrastten

Slide 8 - Quiz

De journaallezer ..... mee, dat het ijs nog net betrouwbaar was. (meedelen, verleden tijd)
A
deelte
B
deelde
C
deelten
D
deelden

Slide 9 - Quiz

Ik ...... hem niet ouder dan twintig jaar. (schatten, verleden tijd)
A
schate
B
schatte

Slide 10 - Quiz

Heb jij de plaatsen al .......? (reserveren, voltooide tijd)
A
gereserveert
B
gereserveerd

Slide 11 - Quiz

Dat heeft mij nu juist steeds zo ........ (verbazen, voltooide tijd)
A
verbaast
B
verbaasd

Slide 12 - Quiz

Het dak van de caravan heeft weer eens ...... (lekken, voltooide tijd)
A
gelekt
B
gelekd

Slide 13 - Quiz

De politie heeft de Coolsingel ....... (ontruimen, voltooide tijd)
A
ontruimt
B
ontruimd

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Aan de slag
Minimaal: Opdr 1 en 2

Je oefent dit i.v.m. de toets!

Slide 16 - Slide