Les 08 - Bijvoeglijke naamwoorden en schrijfopdracht

Bijvoeglijk naamwoord en schrijfopdracht
Taalverzorging §13
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord en schrijfopdracht
Taalverzorging §13

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de eigenschappen van bijvoeglijke naamwoorden zijn en hoe je deze spelt; 
- wat de bedoeling is van de schrijfopdracht waaraan jullie gaan werken. 

Slide 2 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
We weten dat het bijvoeglijk naamwoord een lange en een korte vorm heeft. 

De korte vorm gebruiken we als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat of als we het lidwoord 'een' bij een het-woord gebruiken. 

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welk materiaal iets is gemaakt. 

Slide 3 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 3, 4 en 6 op pagina 55. 
Deze kijken we straks na. 

Slide 4 - Slide

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord dat is opgebouwd uit twee of meer woorden. Voor het vormen van samenstellingen moeten we rekening houden met een aantal regels. Hier bespreken we er twee van.

Slide 5 - Slide

Aaneenschrijven
Je schrijft samengestelde woorden aan elkaar als er sprake is van één begrip, waarbij je bij het uitspreken maar één lettergreep beklemtoont.

Ook samengestelde woorden en samenstellingen die afgeleid zijn van werkwoorden schrijf je aan elkaar.

Slide 6 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 op pagina 58. 

Slide 7 - Slide

Schrijfopdracht 
Jullie gaan zelfstandig werken aan een schrijfopdracht. Deze is te vinden als opdracht 10 op pagina 57 en luidt als volgt: 

Schrijf een recensie over een klein, alledaags voorwerp. Denk aan een paperclip, een knijper of een punaise. Kies voor een laaiend enthousiaste of juist zeer strenge beoordeling. Gebruik minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden, waarvan de helft in de vergrotende of overtreffende trap. Denk aan uiterlijke kenmerken, zoals kleur en materiaal en gebruikskenmerken. 

Slide 8 - Slide

Tips voor een goede tekst
- Neem iemand in je gedachte voor wie je de tekst schrijft; 
- Zeg het belangrijkste wat je te vertellen hebt als eerste; 
- Vraag je na elke zin af of je lezer het nog snapt en welke vragen hij zou kunnen hebben; 
- Beantwoord deze vragen; 
- Spreek elke zin in je hoofd uit; zo hoor je of hij goed klinkt.  

Slide 9 - Slide

Waar let je op bij het maken van een goede zin?
- Begin met een hoofdletter en eindig met een leesteken; 
- Zorg ervoor dat elke zin een persoonsvorm en een onderwerp bevat; 
- Probeer zo min mogelijk moeilijke woorden te gebruiken; 
- Probeer niet te veel informatie in één zin te proppen. 

Slide 10 - Slide

Hoe ga je te werk?
- Ga eerst op zoek naar een geschikt onderwerp; 
- Bedenk wat er zo geweldig/vervelend aan dat onderwerp is; 
- Maak hiervan een woordweb; 
- Schrijf naar aanleiding hiervan een kladtekst; 
- Voeg bijvoeglijke naamwoorden toe; 
- Schrijf de tekst in het net. 

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Werk nu aan opdracht 10 op pagina 57. 
Hiervoor krijg je uiteindelijk een cijfer. 

Slide 12 - Slide