TV 13.3 - Schrijfopdracht

Schrijfopdracht
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijfopdracht

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, heb je aan het eind van deze les:
- geleerd waar je op moet letten bij het schrijven van een tekst; 
- een begin gemaakt aan jouw eigen schrijfopdracht. 

Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Kies bij de volgende woorden het juiste meervoud. 

Slide 3 - Slide

bijzonderheid
A
bijzonderheids
B
bijzonderheid's
C
bijzonderheiden
D
bijzonderheden

Slide 4 - Quiz

soepblik
A
soepblikken
B
soepbliken
C
soepbliks
D
soepkommen

Slide 5 - Quiz

kalf
A
kalven
B
kalfjes
C
kalveren
D
kalfs

Slide 6 - Quiz

musicus
A
musicussen
B
musica
C
musici
D
musicusjes

Slide 7 - Quiz

leeuwerik
A
leeuweriken
B
leeuwerikken
C
leeuweriks
D
heeft geen meervoud

Slide 8 - Quiz

amfibie
A
amfibies
B
amfibiën
C
amfibieën
D
amfibie's

Slide 9 - Quiz

Voorlezen
Ik lees een stukje voor uit 'Jongleren' 

Slide 10 - Slide

Schrijfopdracht 
Jullie gaan zelfstandig werken aan een schrijfopdracht. Deze is te vinden als opdracht 10 op pagina 57 en luidt als volgt: 

Schrijf een recensie over een klein, alledaags voorbeeld. Denk aan een paperclip, een knijper of een punaise. Kies voor een laaiend enthousiaste of juist zeer strenge beoordeling. Gebruik minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden, waarvan de helft in de vergrotende of overtreffende trap. Denk aan uiterlijke kenmerken, zoals kleur en materiaal en gebruikskenmerken. 

Slide 11 - Slide

Tips voor een goede tekst
- Neem iemand in je gedachte voor wie je de tekst schrijft; 
- Zeg het belangrijkste wat je te vertellen hebt als eerste; 
- Vraag je na elke zin af of je lezer het nog snapt en welke vragen hij zou kunnen hebben; 
- Beantwoord deze vragen; 
- Spreek elke zin hardop uit; zo hoor je of hij goed klinkt.  

Slide 12 - Slide

Waar let je op bij het maken van een goede zin?
- Begin met een hoofdletter en eindig met een leesteken; 
- Zorg ervoor dat elke zin een persoonsvorm en een onderwerp bevat; 
- Probeer zo min mogelijk moeilijke woorden te gebruiken; 
- Probeer niet te veel informatie in één zin te proppen. 

Slide 13 - Slide

Hoe ga je te werk?
- Ga eerst op zoek naar een geschikt onderwerp; 
- Bedenk wat er zo geweldig/vervelend aan dat onderwerp is; 
- Maak hiervan een woordweb; 
- Schrijf naar aanleiding hiervan een kladtekst; 
- Voeg bijvoeglijke naamwoorden toe; 
- Schrijf de tekst in het net. 

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
Werk nu aan opdracht 10 op pagina 57. 
Hiervoor krijg je uiteindelijk een cijfer. 

Slide 15 - Slide