Les 07 - Schrijfopdracht en trappen van vergelijking

Schrijfopdracht
Taalverzorging §A3
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijfopdracht
Taalverzorging §A3

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe het ook alweer zat met de trappen van vergelijking; 
- waar je op moet letten bij het maken van samenstellingen; 

Slide 2 - Slide

Dictee
Jullie krijgen een aantal zinnen te horen en moeten die goed opschrijven. 

Slide 3 - Slide

Even terug
Bij de trappen van vergelijking gaan we uit van drie trappen. 

De stellende trap: het bijvoeglijk naamwoord
De vergrotende trap: iets meer dan het bijvoeglijk naamwoord
De overtreffende trap: het meest van het bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 4 - Slide

Opdracht
Noteer in je schrift de trappen van vergelijking 
van de volgende woorden: 


- verliefd
- nerveus
- weinig
- paars 
- grof
dromerig -
schor - 
dramatisch - 
gerespecteerd - 
creatief - 

Slide 5 - Slide

En nog een
Vul in de volgende zinnen de juiste vorm van de vergrotende of overtreffende trap in: 

- Ik zoek (graag) informatie op YouTube dan op Google. 
- Elke dag de (heerlijk) recepten met (vers) producten. 
- Mijn fiets is al wat (oud) maar die van mijn broer is het (verroesten)

Slide 6 - Slide

Schrijfopdracht 
Jullie gaan zelfstandig werken aan een schrijfopdracht. Deze luidt als volgt: 

Schrijf een recensie over een klein, alledaags voorwerp. Denk aan een paperclip, een knijper of een punaise. Kies voor een laaiend enthousiaste of juist zeer strenge beoordeling. Gebruik minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden, waarvan de helft in de vergrotende of overtreffende trap. Denk aan uiterlijke kenmerken, zoals kleur en materiaal en gebruikskenmerken. 

Slide 7 - Slide

Tips voor een goede tekst
- Neem iemand in je gedachte voor wie je de tekst schrijft; 
- Zeg het belangrijkste wat je te vertellen hebt als eerste; 
- Vraag je na elke zin af of je lezer het nog snapt en welke vragen hij zou kunnen hebben; 
- Beantwoord deze vragen; 
- Spreek elke zin in je hoofd uit; zo hoor je of hij goed klinkt.  

Slide 8 - Slide

Waar let je op bij het maken van een goede zin?
- Begin met een hoofdletter en eindig met een leesteken; 
- Zorg ervoor dat elke zin een persoonsvorm en een onderwerp bevat; 
- Probeer zo min mogelijk moeilijke woorden te gebruiken; 
- Probeer niet te veel informatie in één zin te proppen. 

Slide 9 - Slide

Hoe ga je te werk?
- Ga eerst op zoek naar een geschikt onderwerp; 
- Bedenk wat er zo geweldig/vervelend aan dat onderwerp is; 
- Maak hiervan een woordweb; 
- Schrijf naar aanleiding hiervan een kladtekst; 
- Voeg bijvoeglijke naamwoorden toe; 
- Schrijf de tekst in het net. 

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Werk nu aan de schrijfopdracht: 
Schrijf een recensie over een klein, alledaags voorwerp. Denk aan een paperclip, een knijper of een punaise. Kies voor een laaiend enthousiaste of juist een zeer strenge beoordeling. Gebruik minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden, waarvan de helft in de vergrotende of overtreffende trap. Denk aan uiterlijke kenmerken zoals kleur en materiaal en gebruikskenmerken.

Slide 11 - Slide