ejercicios y repaso de las unidades 2 y 3

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Bienvenidos a la clase de español

Hoy es martes, 6 de diciembre

El programa de hoy

Repaso de las unidades 2 y 3

Gramática

Vocabulario

Frases claves

Gramática (ESTAR)

Vul de juiste vorm van ESTAR in

Zoek telkens eerst de persoon op!

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
Vera _______ en la escuela

1. estar
2. está
3. estoy
4. estás

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
Mi amigo y yo ________ en el cine

1. estamos
2. están
3. estáis
4. estás

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
Yo _______ en el coche

1. estás
2. estar
3. estoy
4. esté

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
¿Cómo _______ tú?

1. estamos
2. estar
3. estoy
4. estás

Gramática (VERBOS)

Regelmatige werkwoorden eindigen op 

-AR

-ER

-IR

Je vervoegt de woorden door -AR, -ER of -IR er af te halen en de juiste uitgang toe te voegen

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
José y Carlos _____ (saber) los deberes

1. saben
2. sabe
3. sabemos
4. sabéis

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Él ______ (vivir) en Barcelona

1. vivimos
2. vive
3. viven
4. vives

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
¡______ (buscar) el chocolate!

1. buscas
2. busc
3. busco
4. busso

Gramática (TENER)

Vul de juiste vorm van het werkwoord tener in

Let op: lees goed om welke persoon het gaat

Vul de juiste vorm van het werkwoord TENER in
yo ______ (tener) una hermana

1. tengo
2. tenemos
3. tienen
4. tienes

Vul de juiste vorm van het werkwoord TENER in
¿Cuántos años _______ (tener)?

1. tener
2. tienes
3. tenemos
4. tenéis

Vul de juiste vorm van het werkwoord TENER in
Ellos ______ (tener) mucho dinero

1. tiene
2. tenemos
3. tienes
4. tienen

Vocabulario

Vertaal de woorden  naar het Spaans

vertaal de volgende woorden naar het Spaans
(1) ver, (2) de middelbare school,
(3) schrijven, (4) het huis, (5) het vlees, (6) todo

Vocabulario

Vertaal de woorden  naar het Nederlands

Vertaal de woorden naar het Nederlands
(1) cerca, (2) el vecino, (3) mirar, (4) el centro, (5) la manzana, (6) por favor

La familia

Schrijf zo veel mogelijk leden van de familie op in het Spaans!

la familia

¿Qué tienes que  estudiar?

Unidad 2 y 3 

Gramática

Frases Claves

Vocabulario