This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et
bienvenue!!
Slide 1 - Slide
Comment ça va?
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Poll
Programme
Annonce
Révisions chapitre 5
Au travail!
Slide 3 - Slide
Annonce
Een aantal van jullie heeft opgegeven Frans te gaan herkansen. De herkansingen vinden helemaal aan het einde van het schooljaar plaats op donderdag 24 juni, binnenkort krijg je bericht hoe je je hiervoor kunt opgeven.
Slide 4 - Slide
Horen de woorden hieronder bij 'kledingstuk' of bij 'accessoires'?
Sleep de woorden naar het juiste blok.
le vêtement
les accessoires
le pantalon
le T-shirt
la ceinture
les lunettes de soleil
le sac
la robe
Slide 5 - Drag question
le, la, l' of les? Sleep de zelfstandige naamwoorden naar het juiste lidwoord.
le
la
l'
les
magasin
capitale
vitesse
montagnes russes
eau
Slide 6 - Drag question
Welke woorden horen bij winkelen en welke niet? Sleep ze naar het juiste blok.
winkelen
NIET bij winkelen
la réduction
le port
la boutique
l'été
les cheveux
jouer
les heures d'ouverture
fermé
cher
Slide 7 - Drag question
Welk werkwoord heeft te maken met een gevoel of mening over iets hebben?
A
porter
B
entrer
C
adorer
D
descendre
Slide 8 - Quiz
Je beschrijft iemand. Welk woord gebruik je niet?
A
blond
B
roux
C
mince
D
ou
Slide 9 - Quiz
Vertaal in het Frans:
Wat is dat?
Slide 10 - Open question
Welk woord pas het beste in de zin?
Sleep de woorden links naar de juiste zin rechts.
Je houdt twee woorden over.
L'homme et ... vont faire du shopping.
Comment tu trouves mes ... chaussures?
Je veux ... un nouveau T-shirt.
nouvelles
jouer
la femme
acheter
le casque
Slide 11 - Drag question
Welke beschrijving hoort bij welk meisje? Sleep de zin naar het goede plaatje.
Elle a les cheveux blonds.
Elle a les yeux verts.
Elle a les cheveux rousses.
Slide 12 - Drag question
Sleep de vormen van de bijvoeglijk naamwoorden naar de juiste categorie
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk meervoud
Grandes
Grand
Grands
Grande
Slide 13 - Drag question
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?
Elle a les yeux ... .
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?
Patrick et Jean ont un ... chien.
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes
Slide 15 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?
Nous achetons une ... maison.
A
vieux
B
vieille
C
vieux
D
vieilles
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?
Mes soeurs sont très ...
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles
Slide 17 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?
Pour mon frère, j'ai deux ... cadeaux.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 18 - Quiz
Leg uit waarom in twee onderstaande zinnen het woord 'rouge' hetzelfde blijft, terwijl het in zin 1 iets over een mannelijk woord zegt en in zin 2 iets over een vrouwelijk woord.
1. Le vélo est rouge. 2. La voiture est rouge.
Slide 19 - Open question
Geef van het woord 'nouveau' de vorm in mannelijk meervoud.
Slide 20 - Open question
Geef van het woord 'nouveau' de vorm in vrouwelijk enkelvoud.
Slide 21 - Open question
Ontdek de fout. Wat klopt er niet in onderstaande zin? Schrijf op welk woord fout is en verbeter het.
Tu trouve qu'il est beau?
Slide 22 - Open question
Ontdek de fout. Wat klopt er niet in onderstaande zin? Schrijf op welk woord fout is en verbeter het.
Il est de taille moyen.
Slide 23 - Open question
Il a les yeux bleus.
Voor de ontkenning heb je ne ... pas nodig. Maak de zin ontkennend. Schrijf de hele zin op.
Slide 24 - Open question
Welke vraag hoort bij welk antwoord?
Sleep de antwoorden naar de vragen. Er blijven twee antwoorden over.
C'est qui, Emmanuel Macron?
Il a les yeux verts?
C'est le président de la France.
Oui, il a les yeux bleus.
Non, il a les yeux bleus.
C'est un club de foot.
Slide 25 - Drag question
Au travail!
Chapitre 5 Herhalen passé composé, vocabulaire & phrases-clés