marktvormen NPO

NPO economie
Vandaag: 
Abstracte en concrete markt
Marktvormen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

NPO economie
Vandaag: 
Abstracte en concrete markt
Marktvormen

Slide 1 - Slide

Abstracte / concrete markt
Abstracte markt: een markt in zijn geheel, bijvoorbeeld de huizenmarkt in Nederland
Concrete markt: een ontmoetingsplek tussen vrager en aanbieder, bijvoorbeeld de weekmarkt in Apeldoorn

Slide 2 - Slide

Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
een vakantiebeurs
B
de rommelmarkt
C
de arbeidsmarkt
D
de bloemenveiling

Slide 3 - Quiz

Wat is het typerende kenmerk van een concrete markt?
A
Vragers en aanbieders komen op één plek bij elkaar
B
Vragers en aanbieders verzamelen zich tegelijkertijd op één plek
C
Over de totstandkoming van de prijs bestaan duidelijke afspraken
D
Vragers en aanbieders staan voortdurend met elkaar in contact

Slide 4 - Quiz

Marktvormen
Een marktvorm is het geheel van omstandigheden waaronder ondernemingen met elkaar concurreren.
Kenmerken:
Aantal aanbieders
Aantal vragers
Aard van het product (homogeen of heterogeen)
Transparantie

Slide 5 - Slide

Homogene producten
Consumenten zien de producten van de verschillende aanbieders als hetzelfde.

Slide 6 - Slide

Heterogene producten
Als de consument vindt dat er verschil is tussen de producten van de verschillende aanbieders.

Slide 7 - Slide

Martkvorm
  • Hoeveel aanbieders zijn er?
  • Hoeveel vragers zijn er?
  • Zijn de producten verschillend of hetzelfde?

Marktvorm:
Hoeveel macht heeft de producent.
Hoeveel macht heeft de consument.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Volkomen concurrentie
Veel aanbieders
Veel vragers
Homogene producten
Individuele aanbieder heeft geen invloed op verkoopprijs
--> de evenwichtsprijs ontstaat
Enige marktvorm waarbij geldt: P = MO = GO

Slide 10 - Slide

Monopolistische concurrentie
Veel aanbieders
Veel vragers
Heterogeen product
Er is geen aanbieder die de markt beheerst, er is dus geen aanbieder met een groot marktaandeel

voorbeelden: restaurantjes, cafe's, spijkerbroeken

Slide 11 - Slide

Oligopolie
Beperkt aantal aanbieders
Veel vragers
1 of 2 bedrijven hebben de macht, groot marktaandeel
Kartelvorming (illegaal)
Homogeen oligopolie: olie
Heterogeen oligopolie: mobiele telefoon

Slide 12 - Slide

Monopolie
1 aanbieder
veel macht voor aanbieder

Slide 13 - Slide

MONOPOLIE
VOLKOMEN CONCURRENTIE
MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
OLIGOPOLIE
2
Aanbieders: één

Heterogeen / homogeen: beide

1
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: heterogeen


3
Aanbieders: enkele

Heterogeen / homogeen: beide

4
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: homogeen

Slide 14 - Drag question

Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 15 - Quiz

I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten
II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 16 - Quiz

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 17 - Quiz

Heterogene producten kunnen voorkomen op de volgende marktvormen.
I. volkomen concurrentie
II. oligopolie

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 18 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons?
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 19 - Quiz

Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid...
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen

Slide 20 - Quiz

De maximale winst is
€ ......
A
40
B
400
C
800
D
1600

Slide 21 - Quiz

Bij het break-evenpunt ...
A
geldt MO = MK
B
Is de TK groter dan de TO
C
geldt TO = TK
D
is MK groter dan MO

Slide 22 - Quiz

Wat is het marktevenwicht?
A
Het punt waar aanbod groter is dan vraag.
B
Het punt waar vraag groter is dan aanbod.
C
Het punt waar vraag en aanbod niet van belang zijn.
D
Het punt waar vraag en aanbod gelijk zijn.

Slide 23 - Quiz

Bij marktevenwicht is de marktomzet €300.000?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Wat is het consumentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs

Slide 25 - Quiz

Welke kleur heeft het consumentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Rood
D
Geel

Slide 26 - Quiz

Wat is het producentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs

Slide 27 - Quiz

Wat is hier het producentensurplus?
A
Blauw
B
Roze
C
Blauw en roze

Slide 28 - Quiz

Waar wil je de volgende les uitleg over?

Slide 29 - Open question