This lesson contains 10 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Fictie
Slide 1 - Slide
Schrijf op: wat is het verschil tussen fictie en non-fictie.
Slide 2 - Open question
Verhaaltheorie
Je weet straks:
wat een vertelperspectief is
wanneer personen een round of flat character hebben
hoe en waarom een schrijver met tijd speelt in een verhaal
hoe een schrijver spanning kan oproepen
op welke manieren je een verhaal kan eindigen
afsluiten met een korte quiz
Slide 3 - Slide
Perspectief
Standpunt van waaruit een schrijver een verhaal vertelt.
Eerste persoon: ik-figuur- je krijgt gedachten en gevoelens te lezen. Ik-figuur is meestal niet de schrijver zelf.
Derde persoon: hij/zij figuur.
Wisselend perspectief: je komt als lezer meer te weten over verschillende personages.
Slide 4 - Slide
Hoofd- en bijpersonen
Round character
Hoofdpersonen.
Je leert hun karakter kennen.
Ze veranderen door gebeurtenissen in het verhaal.
Flat character
Bijpersonen.
Personen zijn nodig voor verhaal.
Je weet weinig van ze.
Soms alleen hun naam of soms weet je iets van hun uiterlijk.
Slide 5 - Slide
Spelen met tijd
Chronologisch. Schrijver volgt de tijd.
Verhaal begint bij begin (ab ovo=letterlijk: uit het ei).
Terugblik vanaf het midden (in medias res) door middel van flashbacks.
Terugblik vanaf het einde (post rem) door middel van flashbacks.
Flashforwards/flashbacks: vooruitblikken geven of terugkijken.
Slide 6 - Slide
Hoe eindigt een verhaal?
Gesloten einde. Vragen zijn beantwoord.
Open einde. Je moet als lezer zelf bedenken wat er gebeurd kan zijn.
Slide 7 - Slide
Spanning oproepen
Schrijver kan met tijd spelen:terugkijken of vooruitblikken.
De schrijver gebruikt als decor: nacht, slecht weer, mensen zitten met elkaar opgesloten in een huis, raadselachtige hoofdpersoon, er gebeurt iets spannends aan het begin van het verhaal.