This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom 2A
Stillezen
Huiswerkcontrole (schrift of digitaal)
Huiswerk bespreken
Theorie H4: feit/mening/argument
Slide 1 - Slide
Stillezen
timer
8:00
Slide 2 - Slide
Huiswerk controle
Pak je schrift en zoek alvast de bladzijde op waar je het gemaakt hebt.
Loop ik langs en heb je het digitaal gemaakt? Geef dit dan aan, dan kijk ik daarna in de online methode.
Slide 3 - Slide
Huiswerk bespreken
Pak je boek erbij + je antwoorden
Heb je je antwoorden digitaal? Dan alleen je boek.
Bladzijde 67 en 68.
Bladzijde 91
Slide 4 - Slide
H3 opdracht 4 (blz. 67)
Onderwerp: ruilhandel
Signaal voor opsomming: een dubbele punt
Vraag 5
Vraag 6
Vraag 7
Vraag 10
Slide 5 - Slide
H4 opdracht 1 (blz. 91)
Onderwerp: schoonheid (antwoord b)
Op welke vraag geeft de tekst antwoord? Bestaat echte, objectieve schoonheid?
Vraag 4
Vraag 5
Vraag 6
Slide 6 - Slide
Aan de slag met de theorie ...
Pak je laptop en log in via LessonUp.
Slide 7 - Slide
Rode shirts zijn mooier dan blauwe shirts.
A
Eens
B
Oneens
Slide 8 - Quiz
Lippenstift werd al gebruikt in het oude Egypte.
A
Eens
B
Oneens
C
Niet mee eens,
niet mee oneens.
Slide 9 - Quiz
Lippenstift werd al gebruikt in het oude Egypte: feit
Hier kun je het niet mee eens zijn, of mee oneens.
Het is een uitspraak die we kunnen controleren. We kunnen controleren of het waar is of niet waar. Dit noemen we een feit. Een feit kun je controleren door het op te zoeken.
Slide 10 - Slide
Rode shirts zijn mooier dan blauwe shirts: mening
Ik vind van niet, jij vind van wel. Allebei hebben we gelijk. Je kan het met mij eens zijn of oneens. Dit noemen we een mening.
Een ander woord voor mening is standpunt.
Een mening kan je niet controleren, iedereen kan wat anders vinden.
Slide 11 - Slide
Feit of mening?
Feit:
Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
Een feit kan je controleren.
Mening:
Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
Je kunt het eens of oneens zijn
Slide 12 - Slide
Feiten
Een week heeft zeven dagen. --> feit
Mark Rutte heeft 46 honden. --> onwaar feit
Slide 13 - Slide
Wat is een feit?
A
Ik lijk wel 1.78m.
B
De beker is halfvol.
C
Wat een mooie kater!
D
Daar loopt een kabouter.
Slide 14 - Quiz
Wat is een feit?
A
Het speelveld bij handbal is rechthoekig
B
Handbal is een vermoeiende sport
C
Zowel A als B is een feit
Slide 15 - Quiz
Wat is een feit?
A
een feit is altijd waar
B
een feit is altijd onwaar
C
een feit is waar of onwaar en je kunt het controleren
D
een feit is waar of onwaar, maar je kunt het niet controleren
Slide 16 - Quiz
Met een mening moet je het altijd eens zijn.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Noteer een zin met een feit. Let op: een zin begint met hoofdletter en eindigt met een punt.
Slide 18 - Open question
Noteer een zin met een mening. Let op: een zin begint met hoofdletter en eindigt met een punt.
Slide 19 - Open question
Mening en argument
Een mening is iets wat jij vindt. Je kunt dat onderbouwen met een argument. Je gebruikt argumenten als je anderen wilt overtuigen. Je legt uit waarom je iets vindt. Vind je blauwe shirts mooier dan rode? Dan leg je uit waarom je dat vindt.
Slide 20 - Slide
Mening en argument
Mening:
Ik houd niet van schaatsen.
Argument 1:
In de winter is het koud buiten. (feit)
Argument 2:
Ik ben niet goed in schaatsen.
Slide 21 - Slide
Mening en argument
Mening:
Er moeten alleen nog maar gezonde snacks worden verkocht in de kantine.
Argument 1:
Tegenargument:
Ongezonde snacks worden goed verkocht en leveren veel op.
Slide 22 - Slide
Aan de slag
Wat: opdracht 1, 2, 3 van bladzijde 96 en 97.
Wanneer: nu.
Hoe: alleen of in tweetallen. Fluisterend overleggen is toegestaan.
Hoe: noteer in je eigen schrift, ook als je samenwerkt.