Les 1 december 2E online

Welkom
  • Zit je telefoon in de tas?
  • Zit je jas in je kluisje?
  • Zijn je oortjes uit?
  • Pak dan je boek,
  • zet je tas op de grond en
  • wees stil als ik mijn hand opsteek.

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
  • Zit je telefoon in de tas?
  • Zit je jas in je kluisje?
  • Zijn je oortjes uit?
  • Pak dan je boek,
  • zet je tas op de grond en
  • wees stil als ik mijn hand opsteek.

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
3.4 grammatica, blz. 118
  • Herhalen naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoorden
    • Huiswerk nakijken
    • Maken opdracht 14 en 15


Slide 3 - Slide

De vorige les
Werkwoordelijk gezegde = ?

Naamwoordelijk gezegde = ?

Slide 4 - Slide

De vorige les
Werkwoordelijk gezegd = het onderwerp doet iets
Jan slaat de leraar

Naamwoordelijk gezegde = het onderwerp is iets
Jan is boos

Slide 5 - Slide

De uitzondering
?



Slide 6 - Slide

De uitzondering
Kun je het werkwoord 'zijn' vervangen door zich bevinden? Dan is het toch een wwg.

Jan is thuis   >>>  Jan bevindt zich thuis
WWG



Slide 7 - Slide

Hoe vind je het hoofdwerkwoord?
?

Slide 8 - Slide

Hoe vind je het hoofdwerkwoord?
Stap 1: zoek alle werkwoorden in de zin

Stap 2: welk werkwoord is het belangrijkst?

Mieke had graag bakker willen worden.


Slide 9 - Slide

Hoe vind je het hoofdwerkwoord?
Stap 1: zoek alle werkwoorden in de zin
Stap 2: welk werkwoord is het belangrijkst en kun je niet weghalen?
Mieke had graag bakker willen worden.

Worden kun je niet weghalen. Dus worden is het hoofdwerkwoord
Worden = kww
Dus: had en willen zijn hww
Koppelwerkwoorden
Zijn
Worden
Blijven
Blijken
Lijken
Schijnen
(heten)
(dunken)
(voorkomen)

Slide 10 - Slide

Klaar?
Ga alvast verder met opdracht 14 en 15

Slide 11 - Slide

Huiswerk, opdracht 12
12 a. Welke werkwoorden kunnen koppelwerkwoorden zijn?
  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
  • b. Noem er twee die ook zelfstandig werkwoord kunnen zijn.
  • zijn, blijven, schijnen (hij is thuis, hij blijft op school) zich bevinden!
  • c. Ons contact is altijd heel goed gebleven
    Is zijn of blijven hier het koppelwerkwoord? 
  • gebleven = kww
  • Wat voor werkwoord is het andere?
  • is = hww

Slide 12 - Slide

Huiswerk, opdracht 13

Slide 13 - Slide

Huiswerk

3.4 grammatica, blz. 118
  • Maken: opdracht 14 en 15


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video