B1 herhaling

Planning
Herhaling voor de toets:
- Bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden
- Verwijswoorden
- Onregelmatige werkwoorden
 - Wederkerende werkwoorden 
- Engelse werkwoorden 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
Herhaling voor de toets:
- Bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden
- Verwijswoorden
- Onregelmatige werkwoorden
 - Wederkerende werkwoorden 
- Engelse werkwoorden 

Slide 1 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 2 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord geeft één of meer personen, dieren of dingen aan: 
ik zie                      hij ziet mij
jij/je ziet               hij ziet haar
hij ziet                   hij ziet hem
jullie ziet              hij ziet hen
u ziet                      hij ziet u





Slide 3 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets in iemands bezit is: 
mijn tas             
jouw jas              
zijn mobiel                   
haar jurk             
uw auto    
onze vakantie  
Jullie camera               





Slide 5 - Slide

Valt dat in onze vakantie?
onze = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Hey, dat is zijn portemonnee!
zijn = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

De plantjes zijn van haar.

Haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Ik heb haar niet meer gezien.
haar = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Verwijswoorden
 Verwijswoorden verwijzen naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

We hebben er 4: deze, die, dit en dat


Slide 10 - Slide

Verwijswoorden
'Deze' en 'die' wijzen naar de-woorden:
- Deze bloemen = de bloemen
- Die dieren = de dieren

'Dit' en 'dat' wijzen naar het-woorden:
- Dit liedje = dat liedje
- Dat beest = het beest

Ezelsbruggetje: dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden


Slide 11 - Slide

Waar verwijst 'die' naar in de zin: 'Die bloemetjes heb ik buiten gezet'.

Slide 12 - Open question

Waar verwijst 'die' naar in de zin: 'De medewerker die pauze heeft, komt zo terug.'

Slide 13 - Open question

Waar verwijst 'dat' naar in de zin: 'Het boek dat mij ontroerde, staat in de boekenkast.'

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Welk werkwoord zit in deze zin? 'Ze waste zich toen haar moeder binnenkwam.'
A
Wederkerend werkwoord
B
Onregelmatig werkwoord
C
Beide

Slide 25 - Quiz

Welk werkwoord zit in deze zin? 'Haar moeder is best wel oud.'
A
Wederkerend werkwoord
B
Onregelmatig werkwoord
C
Beide

Slide 26 - Quiz

Welk werkwoord zit in deze zin? 'Hij kan in de vakantie wel gaan zwemmen.'
A
Wederkerend werkwoord
B
Onregelmatig werkwoord
C
Beide

Slide 27 - Quiz

Welk werkwoord zit in deze zin? 'Hij heeft zich totaal in de tijd vergist.'
A
Wederkerend werkwoord
B
Onregelmatig werkwoord
C
Beide

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Vul de juiste vorm in (VT): 'Mijn laptop (crashen) gisteren'

Slide 34 - Open question

Vul de juiste vorm in (VT): 'voor haar toets (stressen) ze behoorlijk'

Slide 35 - Open question

Vul de juiste vorm in (TT): 'Ik (downloaden) het bestand vandaag nog'

Slide 36 - Open question

Aan de slag:
Leren: Les 36, 37, 38, 44, 45, 46, 52, 53 en 54.
Zie ook de samenvatting op SOM-mail!

Wil je nog meer oefenen? Maak de oefenbladen (zie SOM) 

Slide 37 - Slide