K1 les 46 aanwijzend vnw

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Planning

Lekker lezen!

Terugblik naar de vorige les

Uitleg over aanwijzend voornaamwoord

Aan het werk!

Lekker lezen!

Boekopdracht 1 (ABC-tekst) afgerond

Boekopdracht 2 wordt eind mei ingeleverd 

Blijf lezen! Volg voor toffe boeken ons account op Instagram: Nederlands_Kompaancollege 

Doelen van deze les

Na deze les kun je...

- benoemen welke regels er zijn voor het gebruik van aanwijzende voornaamwoorden 

- uitleggen naar welk woord een aanwijzend voornaam verwijst

-zelf de goede aanwijzende voornaamwoorden invullen

- zelf goede zinnen maken waarin je een aanwijzend voornaamwoord gebruikt

Vorige les: persoonlijke/bezittelijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord geeft één of meer personen, dieren of dingen aan: 

ik zie                      hij ziet mij

jij/je ziet               hij ziet haar

hij ziet                   hij ziet hem

jullie ziet              hij ziet hen

u ziet                      hij ziet u

Bezittelijke voornaamwoorden

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets in iemands bezit is: 

mijn tas             

jouw jas              

zijn mobiel                   

haar jurk             

uw auto    

onze vakantie  

Jullie camera               

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Ezelsbruggetje: bij een bezittelijk voornaamwoord komt het bezit er altijd meteen achter!    

Persoonlijk voornaamwoord:  Dat shirt is van jou

Bezittelijk voornaamwoord: dat is jouw shirt

Persoonlijk voornaamwoord: Die tas is van u

Bezittelijk voornaamwoord: dat is uw tas

Mijn fiets is gestolen.

Mijn =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Heb jij jouw jas nog opgehaald?
jij = ...

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Heb jij jouw jas nog opgehaald?
jouw = ...

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ik heb haar niet meer gezien.
haar = ...

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ik heb haar mobiel niet meer gezien.
haar = ...

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord

 Aanwijzende voornaamwoorden verwijzen naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

We hebben er 4: deze, die, dit en dat

Aanwijzend voornaamwoord

'Deze' en 'dit' wijzen naar iets dat dichtbij is:

- Deze bloemen hebben echt water nodig.

- Ik vind dit liedje zo gaaf!

'Die' en 'dat' wijzen naar iets dat ver weg is:

- Die dieren leven alleen in warme landen.

-Dat verkeer in de Randstad is levensgevaarlijk!

Aanwijzend voornaamwoord

'Deze' en 'die' wijzen naar de-woorden:

- Deze bloemen = de bloemen 

- Die dieren = de dieren

'Dit' en 'dat' wijzen naar het-woorden:

- Dit liedje = dat liedje

- Dat beest = het beest 

Ezelsbruggetje: dezE en diE gebruik je bij dE-woorden

diT en daT gebruik je bij heT-woorden

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie

1. deze conclusie
2. dit conclusie

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek

1. deze publiek
2. dit publiek

Naar wie/wat verwijst 'die' in de zin: 'De bus reed voor mijn neus weg. Die had wel even mogen wachten'.

Naar wie/wat verwijst 'deze' in de zin: 'Deze afbeelding verschijnt bij het openen van mijn telefoon.'

Naar wie/wat verwijst 'dat' in de zin: 'Gefeliciteerd met je diploma, dat heb je echt verdiend!'

Naar wie/wat verwijst 'die' in de zin: 'De medewerker, die nu pauze heeft, komt je straks helpen.'

Maak opdracht 5 van les 46 en stuur een foto van je resultaat! (8 minuten de tijd hiervoor)

Doelen van deze les

Na deze les kun je...

- benoemen welke regels er zijn voor het gebruik van aanwijzende voornaamwoorden 

- uitleggen naar welk woord een aanwijzend voornaam verwijst

-zelf de goede aanwijzende voornaamwoorden invullen

- zelf goede zinnen maken waarin je een aanwijzend voornaamwoord gebruikt

Aan de slag:

Maken: opdrachten van les 46

Vragen/nakijkblad nodig? Doe mij via Teams een berichtje!