Taalverzorging H1 - les 3

1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe ziet de les er vandaag uit?
* Stil lezen
* Huiswerk check
* Herhalen theorie + uitdelen schema
* Maken opdracht 19 en 20 + oefenboek H1

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je hoe je de leestekens (punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters) moet gebruiken in de zin.

Aan het einde van de les kun je aan de hand van het werkwoordspellingschema bepalen hoe je het werkwoord moet schrijven in de juiste tijd (TT, VT, VD).

Slide 3 - Slide

10 minuten lezen!
timer
11:00

Slide 4 - Slide

Check!
Opdracht 1 t/m 8 af?

Opdracht 10 t/m 16 af?


Slide 5 - Slide

Theorie (1)
De punt, het vraagteken en het uitroepteken schrijf je aan het einde van de zin.

Een dubbele punt en aanhalingstekens gebruik je bij een citaat: als iemand iets letterlijk zegt.

Een hoofdletter schrijf je aan het begin van de zin.

Slide 6 - Slide

Theorie (2)
Een komma schrijf je:

- Tussen twee persoonsvormen (werkwoorden)
- Tussen delen van een opsomming
- Na een naam of uitroep aan het begin van de zin
- Voor een verbindingswoord zoals: nadat, omdat, terwijl, toen en want.

Slide 7 - Slide

Theorie (3)
Tegenwoordige tijd is nu!

Enkelvoud (ev) = ik, jij, hij, zij, u
Meervoud (mv) = wij, jullie, (u)

In het enkelvoud schrijf je de stam van het werkwoord of stam +t
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord

Slide 8 - Slide

Theorie (4)
Sterke werkwoorden veranderen van klank (lopen/liepen).
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank. 

Stap 1: Hele werkwoord -en (verander het woord niet)
Stap 2: Welke letter staat aan het einde van het werkwoord?
Stap 3: Staat de laatste letter in taxikofschipy / sexy fokschaap?
Ja? = +t, +te, +ten      Nee? +d, +de, +den

Slide 9 - Slide

Doen!
Maken opdracht 19 en 20
+
beginnen in oefenboek H1

Af? Nakijken

Slide 10 - Slide

Afsluiting van de les
Aan het einde van de les weet je hoe je de leestekens (punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters) moet gebruiken in de zin.

Aan het einde van de les kun je aan de hand van het werkwoordspellingschema bepalen hoe je het werkwoord moet schrijven in de juiste tijd (TT, VT, VD).

Slide 11 - Slide