This lesson contains 21 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Goedemorgen heren!
Slide 1 - Slide
Inhoud
Hoe gaat het met je vandaag?⌚5 Min.
Herhaling les 2 ⌚5 Min.
Smalltalk: Thema Wonen ⌚25 Min.
Werkwoorden hebben + zijn ⌚15 Min.
Pauze ⌚10 Min.
Oefenen met werkwoorden hebben+ zijn ⌚20 Min.
Spel: 30 Secons thema wonen ⌚15 Min.
Afronden ⌚5 Min.
Slide 2 - Slide
Hoe gaat het met je vandaag?
Slide 3 - Slide
Herhaling les 3
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
Maak het rijtje af
Slide 4 - Slide
Smalltalk Thema Wonen
Slide 5 - Slide
Welke woorden kennen jullie al over thema wonen?
Slide 6 - Open question
Thema: Werkwoorden hebben + zijn
Slide 7 - Slide
Een voorbeeld
Vraag: Kan jij mij vertellen waar je woont en hoe jouw huis eruit ziet van binnen/buiten?
Slide 8 - Slide
Antwoord
"Ik woon in een appartement in het centrum van de stad. Mijn appartement heeft een woonkamer, een keuken, een badkamer en twee slaapkamers. Ik heb ook een klein balkon waar ik planten heb staan."
Slide 9 - Slide
Werkwoorden hebben + zijn
"Hebben" gebruik je om bezit aan te geven: "Ik heb een boek."
"Zijn" gebruik je om te zeggen hoe iets is of wie iemand is: "Ik ben een student."
Beide werkwoorden zijn essentieel voor het vormen van zinnen in het Nederlands en helpen je om basale informatie over jezelf, anderen, en je omgeving te geven.
Slide 10 - Slide
Werkwoord hebben
Betekent 'to have' in het Engels
Het is een van de basiswerkwoorden die je nodig hebt om bezit aan te geven.
Je gebruikt het ook vaak om te praten over ervaringen, situaties of verplichtingen
Slide 11 - Slide
De vervoeging (Hebben en zijn)
Ik -> heb - ben
Jij -> hebt - bent
Hij/zij/het -> heeft- is
Wij -> hebben - zijn
Zij -> hebben - zijn
Jullie -> heeft - zijn
U -> heeft - bent
Slide 12 - Slide
Werkwoord zijn
Betekent 'to be' in het Engels
Het is een fundamenteel werkwoord om te beschrijven hoe dingen zijn.
Het helpt je om informatie over jezelf en anderen te geven, en om situaties te beschrijven
Slide 13 - Slide
De vervoeging
Ik ->
Jij ->
Hij/zij/het ->
Wij ->
Zij ->
Jullie ->
U ->
Slide 14 - Slide
Even oefenen..
Slide 15 - Slide
nt2taalmenu.nl
Slide 16 - Link
Pauze (10 Min.)
Slide 17 - Slide
Spel: 30 Seconds (Wonen)
Kennen jullie het spel '30 seconds'?
Je probeert in het Nederlands 5 woorden in 30 seconden te omschrijven en de andere leden moeten proberen het juiste woord te raden.
Het woord zelf mag je absoluut niet benoemen,
Je mag synoniemen gebruiken
Heb je na 30 seconden 3 woorden weten te raden? Dan krijg je 3 punten. Per juiste woord ontvang je 1 punt. Bij 15 punten is er een winnaar.
Slide 18 - Slide
Smalltalk: Thema Weekend
Slide 19 - Slide
Afronding
Blijf overal gramamtica oefenen
Wees niet te streng voor jezelf, het komt zeker goed!