week 11 19-11 ISK wonen + voorzetsels 2

Welkom allemaal
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom allemaal

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doelen
vandaag

Thema 6: Wonen    
  • Voorzetsels kennen en gebruiken
  • Schrijven en vertellen wat er in jouw (slaap)kamer staat


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Thema 6: Wonen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we nu doen?
- Oefenen met voorzetsels


Doel:
Aan het einde van de les weet je 
hoe je de voorzetsels moet gebruiken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

De voorzetsels
Waar is de hond?
Waar is de kat?

Dus de plek waar 
iets/iemand is.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De woonkamer

Slide 6 - Slide

This item has no instructions


Er hangt een gordijn voor het raam.
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions


Er ligt een geel vloerkleed op de grond
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions


De televisie hangt aan de muur
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Er ligt een kussen voor de bank
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


Er staat een tafel in de kamer
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions


Er hangt een schilderij aan de muur
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

We gaan Memory spelen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Link

This item has no instructions

Mijn (slaap)kamer: schrijf in je schrift
  • Mijn kamer is groot.
  • De muren van mijn kamer zijn geel.
  • In mijn kamer staat een bed, een bureau, een bureaustoel, een tafel en een kastje.
  • Aan de muur hangen posters, een hoed, een plank met souvenirs.
  • Op het kastje staat een lamp en een wekker.
  • Op mijn bureau staan boeken.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Schrijf in je schrift
Je gaat schrijven over jouw kamer.
  • Woon je in een huis/flat/AZC?
  • Is je kamer groot/klein?
  • Welke kleur hebben de muren?
  • Wat staat er in jouw kamer?
  • Wat hangt er aan de muur?



timer
15:00
  • Ik woon in een ... (huis/flat/AZC)
  • Mijn kamer is ... (groot/klein)
  • De muren van mijn kamer zijn ... (kleur)
  • In mijn kamer staat ... en ... en ...
  • Aan de muur hangt ... en ...
Als je klaar bent lever je je papier in.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

1:33 minuten

Luister nog een keer
Welke voorzetsels hoor je?
Schrijf de voorzetsels in je schrift.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Welke voorzetsels heb je gehoord
het blaadje zit aan de boom
Dikkie Dik klimt ... de boom
Dikkie Dik loopt ... de tak
Dikkie Dik valt naar beneden
er liggen blaadjes ... de boom
een blaadje valt ... het hoofd van Dikkie Dik
het blaadje valt
... de boom

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Wat heb jij gisterenavond gegeten?
gisteren - vandaag - morgen
(maandag - dinsdag - woensdag)

ochtend - middag - avond - nacht

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat heb jij gisterenavond gegeten?
Ik heb gisterenavond pasta gegeten.

Wat heb jij gegeten?
Ik heb gisterenavond ..... gegeten.

Was het lekker?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

In Nederland zeg je voordat je gaat eten:
Smakelijk eten!
Smakelijk 
eten!
Aardappels, vlees &
groenten (AVG)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat is je telefoonnummer?
Mijn telefoonnummer is:

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Lange of korte klank: Lees voor
  • zeggen
  • plakken
  • leren
  • tellen
  • lopen
  • heten
  • liggen
  • zitten
  • maken

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Vervoegen: schrijf op in je schrift
  • zeggen
  • plakken
  • leren
  • tellen
  • lopen
  • heten
  • liggen
  • zitten
  • maken
ik zeg
hij ....
ik ....
jij ....
zij ....
ik ....
hij ....
ik ....
jij ....

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Het weer

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Het woord



- - - - - - - - - - - - - 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Link

This item has no instructions

  1. De tafel dekken
  2. Ontbijten
  3. Ik heb zin in een lekker broodje
  4. Sinds gisteren
  5. Buurmeisje
  6. Een boterham lenen
  7. Boterhammen smeren
  8. Leuk
  9. Gezellig
timer
2:00
Woorden uit de luistertekst

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

De tafel dekken
Ontbijten
Ik heb zin in een lekker broodje
Sinds gisteren
Buurmeisje
Een boterham lenen
Boterhammen smeren
Leuk
Gezellig

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

timer
2:00
Schrijf de woorden op

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Woordtrap
eergisteren
morgen
vandaag
overmorgen
gisteren

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

1/4
een vierde
een kwart
1/2 | de helft
3/4
drie vierde
drie kwart
30 %
10 %
25 %
10 %
13 %
12 %
12 % van de kinderen vindt pannenkoeken lekker

Slide 39 - Slide

This item has no instructions