week 11 19-11 ISK wonen + voorzetsels 1

• NT2
• ISK

Welkom allemaal

Doelen

vandaag

Thema 6: Wonen    

• Vertellen wat staat er in een kamer staat
• Voorzetsels kennen en gebruiken

www.nu.nl

Doelen

vandaag

Thema 6: Wonen    

• Vertellen wat staat er in een kamer staat
• Voorzetsels kennen en gebruiken

Thema 6: Wonen

De woonkamer

In de woonkamer staat:

1. een kast. 
2. 
   
3. 
   
4. 
   

   5.

   6.

In de kamer hangt:

   7. een schilderij

We gaan Memory spelen

We gaan Memory spelen

teacher.gynzy.com

Wat gaan we nu doen?

- Oefenen met voorzetsels

Doel:

Aan het einde van de les weet je 

hoe je de voorzetsels moet gebruiken

De voorzetsels

Waar is de hond?

Waar zit de kat?

Dus de plek waar 

iets/iemand is.

Waar ligt de bal?

We gaan dit nu oefenen!

Pak allemaal een pen, een schrift en een potlood.

Leg de pen voor het schrift

Hou het potlood boven de pen

Leg het schrift tussen de pen en het potlood

Ga op de stoel staan

Leg de pen naast de tafel

Leg het potlood in het schrift

Ga voor de tafel staan

De woonkamer

Er hangt een gordijn voor het raam.

1. Ja
2. Nee

Er ligt een geel vloerkleed op de grond

1. Ja
2. Nee

De televisie hangt aan de muur

1. Ja
2. Nee

Er ligt een kussen voor de bank

1. Ja
2. Nee

Er staat een tafel in de kamer

1. Ja
2. Nee

Er hangt een schilderij aan de muur

1. Ja
2. Nee

Mijn kamer

• Mijn kamer is groot.
• De muren van mijn kamer zijn geel.
• In mijn kamer staat een bed, een bureau, een bureaustoel, een tafel en een kastje
• Aan de muur hangen posters, een hoed, een plank met souvenirs.
• Op het kastje staat een lampo en een wekker.
• Op mijn bureau staan boeken.

Schrijven

Je gaat schrijven over jouw kamer.

• Woon je in een huis/flat/AZC?
• Is je kamer groot/klein?
• Welke kleur hebben de muren?
• Wat staat er in jouw kamer?
• Wat hangt er aan de muur?

• Ik woon in een ... (huis/flat/AZC)
• Mijn kamer is ... (groot/klein)
• De muren van mijn kamer zijn ... (kleur)
• In mijn kamer staat ... en ... en ...
• Aan de muur hangt ... en ...

Als je klaar bent lever je je papier in.

1:33 minuten

Luister nog een keer

Welke voorzetsels hoor je?

Schrijf de voorzetsels in je schrift.

Welke voorzetsels heb je gehoord

het blaadje zit aan de boom

Dikkie Dik klimt ... de boom

Dikkie Dik loopt ... de tak

Dikkie Dik valt naar beneden

er liggen blaadjes ... de boom

een blaadje valt ... het hoofd van Dikkie Dik

het blaadje valt

... de boom

Wat heb jij gisterenavond gegeten?

gisteren - vandaag - morgen

(maandag - dinsdag - woensdag)

ochtend - middag - avond - nacht

Wat heb jij gisterenavond gegeten?

Ik heb gisterenavond pasta gegeten.

Wat heb jij gegeten?

Ik heb gisterenavond ..... gegeten.

Was het lekker?

In Nederland zeg je voordat je gaat eten:

Smakelijk eten!

Smakelijk 

eten!

Aardappels, vlees &

groenten (AVG)

Wat is je telefoonnummer?

Mijn telefoonnummer is:

Lange of korte klank: Lees voor

• zeggen
• plakken
• leren
  
• tellen
• lopen
• heten
  
• liggen
• zitten
• maken
  

Vervoegen: schrijf op in je schrift

• zeggen
• plakken
• leren
  
• tellen
• lopen
• heten
  
• liggen
• zitten
• maken
  

ik zeg

hij ....

ik ....

jij ....

zij ....

ik ....

hij ....

ik ....

jij ....

Het weer

Het woord

- - - - - - - - - - - - - 

teacher.gynzy.com

1. De tafel dekken
   
2. Ontbijten
   
3. Ik heb zin in een lekker broodje
   
4. Sinds gisteren
   
5. Buurmeisje
   
6. Een boterham lenen
   
7. Boterhammen smeren
   
8. Leuk
   
9. Gezellig

Woorden uit de luistertekst

De tafel dekken

Ontbijten

Ik heb zin in een lekker broodje

Sinds gisteren

Buurmeisje

Een boterham lenen

Boterhammen smeren

Leuk

Gezellig

Schrijf de woorden op

Woordtrap

eergisteren

morgen

vandaag

overmorgen

gisteren

1/4

een vierde

een kwart

1/2 | de helft

3/4

drie vierde

drie kwart

30 %

10 %

25 %

10 %

13 %

12 %

12 % van de kinderen vindt pannenkoeken lekker