Soorten vragen in een tekst

Soorten vragen 
leesvaardigheid
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Soorten vragen 
leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Examenvragen - vier soorten
1. structuurvragen
2. begripsvragen
3. algemene vragen
4. vragen over hoofd- en bijzaken

Slide 2 - Slide

Structuurvragen
Vragen die controleren of je de structuur van de tekst herkent. Ze kunnen gaan over: de inleiding, deelonderwerpen van de tekst, tekstrelaties en het slot.

Slide 3 - Slide

Vragen over de inleiding (1)
  • Meest gestelde vraag: Hoe leidt de schrijver de tekst in?
Aandacht trekken
Er wordt iets genoemd wat niet per se nodig is om de tekst te begrijpen, maar wat bijzonder is.
Mening geven of standpunt innemen
Als de schrijver in de inleiding zijn mening geeft, valt dit op, bijvoorbeeld door in de laatste zin van de inleiding toe te voegen: 'Ik denk dat dit niet zo is.'
Vooraf al een belangrijke conclusie geven
De conclusie staat vaak in het slot van de tekst. De conclusie kan ook bij de inleiding staan, bijvoorbeeld als deze opvallend is.
Een voorbeeld geven over het onderwerp van de tekst.
De schrijver kan het onderwerp introduceren door een voorbeeld te geven. Meestal is dit lekker vlot en herkenbaar geschreven.

Slide 4 - Slide

Vragen over de inleiding (2)
  • Meest gestelde vraag: Hoe leidt de schrijver de tekst in?
Een deskundige te introduceren 
Een deskundige is iemand die veel weet over het onderwerp van de tekst. Als deze geïntroduceerd wordt, wordt hij/zij ergens in de inleiding voorgesteld met de naam en meestal ook de functie. 
Een samenvatting of de opbouw van de tekst geven
Er wordt samengevat waar de tekst over gaat. Meestal is dit een vrij saaie inleiding.
De aanleiding geven voor het schrijven van de tekst 
Deze komt regelmatig voor. De tekst is geschreven omdat er iets is gebeurd dat met het onderwerp te maken heeft.
Een waarschuwing of advies vooraf te geven
Als je aan het eind de inleiding leest dat je ergens voor moet oppassen, is dat een waarschuwing of een advies
Voor de tekst belangrijke vragen te stellen
In dit geval herken je heel duidelijk verschillende vragen in de inleiding.

Slide 5 - Slide

Vragen over deelonderwerpen (1)
Voorbeeldvraag: Welk kopje geeft het best de inhoud weer van alinea 3 t/m 5?

Het kopje moet over álle alinea’s gaan. Antwoorden die duidelijk maar over één of slechts een gedeelte van één alinea gaan, zijn fout en deze kun je dus wegstrepen.
 


Slide 6 - Slide

Vragen over deelonderwerpen (2)
Voorbeeldvraag: De tekst is te verdelen in drie delen met de volgende kopjes:
1. Zoveel mensen, zoveel smaken?
2. Onderzoek naar schoonheidsprincipes
3. Vernieuwing en meerwaarde
Bij welke alinea begint deel 2?   

Ga niet alleen op zoek naar de alinea die gaat over ‘onderzoeken naar schoonheidsprincipes’, maar kijk ook wat de laatste alinea is die het kopje ‘zoveel mensen, zoveel smaken?’ bespreekt.

 


Slide 7 - Slide

Vragen over deelonderwerpen (3)
Voorbeeldvraag: De alinea’s 4 en 5 hebben een gemeenschappelijk deelonderwerp.
Welk deelonderwerp hebben ze samen?

Let er goed op dat het antwoord bij beide genoemde alinea's moet passen.


Slide 8 - Slide

Vragen over tekstrelaties
In elk examen worden vragen gesteld over het verband tussen alinea's: wat hebben de twee alinea's met elkaar te maken? 

Ook wordt soms gevraagd wat de functie is van een alinea.

Slide 9 - Slide

Vragen over tekstrelaties (2)
Voorbeeldvraag: 
Welk verband is er vooral tussen alinea 4 en alinea 5?
A Alinea 4 en alinea 5 vormen een tegenstelling.
B Alinea 4 en alinea 5 vormen samen een toelichting.
C Alinea 5 geeft antwoord op de vraag in alinea 4.
D Alinea 5 trekt een conclusie bij het gestelde in alinea 4.




Slide 10 - Slide

Vragen over tekstrelaties (3)


Aanpak: 




1. Lees de tweede alinea (in dit geval: alinea 5) goed en vraag jezelf af: wat heeft de schrijver voor bedoeling met deze alinea?
2. De eerste zin van de tweede alinea geeft de meeste informatie. Begin met het heel goed lezen en begrijpen van deze zin. 
3.  Let hierbij goed op signaalwoorden. Staat in deze zin het signaalwoord ‘maar’, dan is er waarschijnlijk sprake van een tegenstelling, staat er ‘dus’, dan heb je veel kans dat je te maken hebt met een conclusie.
4. Lees vervolgens de twee alinea’s door om te checken of je vermoedelijke antwoord klopt.


Slide 11 - Slide

Vragen over het slot (1)
De tekst eindigt met het slot. Net als bij de inleiding is dit meestal één alinea. 

Voorbeeldvraag: Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?

Slide 12 - Slide

Vragen over het slot (2)
Een aanbeveling doen
Als je leest dat de schrijver een advies geeft over het onderwerp van de tekst, is dit een aanbeveling.
Een conclusie geven
In de inleiding worden soms vragen gesteld over het onderwerp. Als er in het slot een antwoord komt op die vragen, dan is dat een conclusie. Een conclusie herken je door signaalwoorden als ‘dus’, of ‘dan ook’.
Een samenvatting geven
Als nog een keer de belangrijkste deelonderwerpen besproken worden in het slot, is dit een samenvatting. Lees je signaalwoorden als ‘kortom’ of ‘al met al’, dan duiden deze op een samenvatting.
Een toekomstverwachting geven 
Dit wordt best vaak gebruikt in een slot. Dit is vaak te herkennen door woorden als: over vijf jaar…, in de toekomst…., binnenkort…
Een waarschuwing geven
Dit herken je doordat er iets negatiefs wordt voorspeld als je een advies niet opvolgt.
Een voorbeeld geven
Als hier sprake van is, lees je een voorbeeld van het onderwerp van de tekst. Hiermee wordt nog een keer verduidelijkt wat er in de tekst staat. Dit is vaak op een vlotte manier te lezen.

Slide 13 - Slide