Examenvragen: structuur van de tekst

Structuurvragen
Vragen die controleren of je de structuur van de tekst herkent. Ze kunnen gaan over: de inleiding, deelonderwerpen van de tekst, tekstrelaties en het slot.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Structuurvragen
Vragen die controleren of je de structuur van de tekst herkent. Ze kunnen gaan over: de inleiding, deelonderwerpen van de tekst, tekstrelaties en het slot.

Slide 1 - Slide

Vragen over de inleiding
Op welke manier leidt de schrijver de tekst in?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Elke stad zijn wolkenkrabber (2009 II)
(1) Bijna elke week komt er een verdieping bij. Nog even en de
Boulevardtoren dichtbij het Enschedese stadshart nadert zijn
hoogste punt. Zijn negentig meter zal slechts een paar jaar de skyline van de voormalige textielstad in zijn eentje domineren. Als alles volgens plan verloopt, verrijst verderop een grotere broer van 120 meter. 

Slide 4 - Slide

Hoe wordt het onderwerp van de tekst 'Elke stad zijn wolkenkrabber' ingeleid?
A
met een korte geschiedenis over het onderwerp
B
met een korte samenvatting vooraf
C
met een mening van een deskundige over het onderwerp
D
met een voorbeeld van het onderwerp van de tekst

Slide 5 - Quiz

Op schoolkamp gaan er géén mobieltjes mee 
(2009 II tekst 4)
(1) Voor sommige ouders is het even schrikken als hun kind op schoolkamp gaat en het mobieltje thuis moet blijven. En de kinderen stappen met een ‘kaal’ gevoel de bus in, zo gewend zijn ze aan de voortdurende aanwezigheid. Toch zien steeds meer scholen er streng op toe dat de mobieltjes thuis blijven als de klas op kamp gaat. Er zijn zelfs scholen die de leerlingen
fouilleren voor vertrek.

Slide 6 - Slide

Op welke manier probeert de schrijfster in de eerste alinea de aandacht van de lezer te trekken?
A
ze geeft haar eigen mening over het behandelde probleem
B
ze noemt een aantal kanten van het onderwerp van de tekst
C
ze vermeldt de aanleiding voor het schrijven van dit artikel
D
ze zet de belangrijkste conclusie van haar artikel voorop

Slide 7 - Quiz

Vragen over deelonderwerpen (1)
Voorbeeldvraag: Welk kopje geeft het best de inhoud weer van alinea 3 t/m 5?

Het kopje moet over álle alinea’s gaan. Antwoorden die duidelijk maar over één of slechts een gedeelte van één alinea gaan, zijn fout en deze kun je dus wegstrepen.
 


Slide 8 - Slide

Vragen over deelonderwerpen (2)
Voorbeeldvraag: De tekst is te verdelen in drie delen met de volgende kopjes:
1. Zoveel mensen, zoveel smaken?
2. Onderzoek naar schoonheidsprincipes
3. Vernieuwing en meerwaarde
Bij welke alinea begint deel 2?   

Ga niet alleen op zoek naar de alinea die gaat over ‘onderzoeken naar schoonheidsprincipes’, maar kijk ook wat de laatste alinea is die het kopje ‘zoveel mensen, zoveel smaken?’ bespreekt.

 


Slide 9 - Slide

Vragen over deelonderwerpen (3)
Voorbeeldvraag: De alinea’s 4 en 5 hebben een gemeenschappelijk deelonderwerp.
Welk deelonderwerp hebben ze samen?

Let er goed op dat het antwoord bij beide genoemde alinea's moet passen.


Slide 10 - Slide

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea
C
aspecten van het onderwerp

Slide 11 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen

Slide 12 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
In elk examen worden vragen gesteld over het verband tussen alinea's: wat hebben de twee alinea's met elkaar te maken? 

Ook wordt soms gevraagd wat de functie is van een alinea.

Slide 13 - Slide

Vragen over tekstrelaties (2)
Voorbeeldvraag: 
Welk verband is er vooral tussen alinea 4 en alinea 5?
A Alinea 4 en alinea 5 vormen een tegenstelling.
B Alinea 4 en alinea 5 vormen samen een toelichting.
C Alinea 5 geeft antwoord op de vraag in alinea 4.
D Alinea 5 trekt een conclusie bij het gestelde in alinea 4.




Slide 14 - Slide

Vragen over tekstrelaties (3)


Aanpak: 
1. Lees de tweede alinea (in dit geval: alinea 5) goed en vraag jezelf af: wat heeft de schrijver voor bedoeling met deze alinea?
2. De eerste zin van de tweede alinea geeft de meeste informatie. Begin met het heel goed lezen en begrijpen van deze zin. 
3. Let hierbij goed op signaalwoorden. Staat in deze zin het signaalwoord ‘maar’, dan is er waarschijnlijk sprake van een tegenstelling, staat er ‘dus’, dan heb je veel kans dat je te maken hebt met een conclusie.
4. Lees vervolgens de twee alinea’s door om te checken of je vermoedelijke antwoord klopt.







Slide 15 - Slide

Vragen over het slot (1)
De tekst eindigt met het slot. Net als bij de inleiding is dit meestal één alinea. 

Voorbeeldvraag: Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?

Slide 16 - Slide

Vragen over het slot (2)
Een aanbeveling doen
Als je leest dat de schrijver een advies geeft over het onderwerp van de tekst, is dit een aanbeveling.
Een conclusie geven
In de inleiding worden soms vragen gesteld over het onderwerp. Als er in het slot een antwoord komt op die vragen, dan is dat een conclusie. Een conclusie herken je door signaalwoorden als ‘dus’, of ‘dan ook’.
Een samenvatting geven
Als nog een keer de belangrijkste deelonderwerpen besproken worden in het slot, is dit een samenvatting. Lees je signaalwoorden als ‘kortom’ of ‘al met al’, dan duiden deze op een samenvatting.
Een toekomstverwachting geven 
Dit wordt best vaak gebruikt in een slot. Dit is vaak te herkennen door woorden als: over vijf jaar…, in de toekomst…., binnenkort…
Een waarschuwing geven
Dit herken je doordat er iets negatiefs wordt voorspeld als je een advies niet opvolgt.
Een voorbeeld geven
Als hier sprake van is, lees je een voorbeeld van het onderwerp van de tekst. Hiermee wordt nog een keer verduidelijkt wat er in de tekst staat. Dit is vaak op een vlotte manier te lezen.

Slide 17 - Slide

Oefenen
  • Maak opdracht 4 t/m 10 op blz. 176 t/m 179  van je boek.

Slide 18 - Slide