Wat is geld waard_3vmbo_1.2

Agenda
  • maken opgaven par 1.1 6 t/m 18 (kijk ze na)
  • Terugblik vorige les
  • leerdoelen paragraaf 1.2
  • Testen voorkennis en uitleg paragraaf 1.2
  • Zelf aan de slag
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Agenda
  • maken opgaven par 1.1 6 t/m 18 (kijk ze na)
  • Terugblik vorige les
  • leerdoelen paragraaf 1.2
  • Testen voorkennis en uitleg paragraaf 1.2
  • Zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Afmaken opgaven paragraaf 1.1
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Noem een basisbehoefte

Slide 3 - Mind map

Geef de definitie/omschrijving van een schaars goed

Slide 4 - Open question

Leerdoelen paragraaf 1.2
  • Verschil indirecte en directe ruil omschrijven.
  • Soorten geld en de functies van geld
  • Arbeidsverdeling
  • Koopkracht in eigen woorden omschrijven

Slide 5 - Slide

Ruilen van goederen tegen geld noemen we indirecte ruil
A
Is onjuist
B
Is juist

Slide 6 - Quiz

Wat is giraal geld?
A
Geld in je portemonnee
B
Munten en bankbiljetten
C
Tegoed op je betaalrekening
D
Tegoed op je betaal- en spaarrekening

Slide 7 - Quiz

Twee soorten geld
  1. Chartaal geld
    Tastbaar geld (bankbiljetten en munten)
    Wettig betaalmiddel
  2. Giraal geld:
    Onzichtbaar geld.
    Geld op bankrekening (spaarrekening eerst overboeken).

Slide 8 - Slide

Noem de 3 functies van geld
timer
1:15

Slide 9 - Open question

3 functies van geld
  1. Ruilmiddel:
    Je ruilt producten tegen geld.
  2. Rekenmiddel:
    Je kunt ermee rekenen. Eén brood kost 2 euro en een worst 4 euro. Een worst is dus twee broden waard.
  3. Spaarmiddel:
    Geld op spaarrekening zetten (rente).

Slide 10 - Slide

Wat voor soort werkzaamheden zijn er in een supermarkt?

Slide 11 - Mind map

Arbeidsverdeling
  • moeilijk bij "ruil in natura".
  • Ruil in natura:
    Een goed of dienst ruilen tegen een ander goed en dienst.
  • Geld maakt arbeidsverdeling mogelijk.
  • Geld maakt dus mogelijk dat er verschillende beroepen zijn

Slide 12 - Slide

De waarde van geld
  • Werk = inkomen = Koopkracht
  • Koopkracht:
    Is de hoeveelheid goederen en diensten die je met geld kunt kopen.
    Koopkracht is afhankelijk van inflatie en loonsverhoging
  • Inflatie:
    Stijging van het algemeen prijspeil.

Slide 13 - Slide

Koopkracht
  • Stijgt als loonstijging hoger is dan stijging prijzen.
  • Gelijk als loonstijging = prijsstijging.
  • Daalt als loonstijging kleiner is dan stijging prijzen.

Slide 14 - Slide

Zelf aan de slag par 1.2
  • Maak opgave 4 t/m 10, 
  • Maak opgave 16 t/m 23
  • Klaar kijk ze na met een andere kleur pen.
  • Zoek de begrippen van paragraaf 1.1 en 1.2 en schrijf ze met de betekenis in je schrift.

Slide 15 - Slide

Tip en een Top voor de les

Slide 16 - Mind map