Woordenschat

Vandaag 
  1. Huiswerk behandelen (blz. 152, 1 t/m 3)
  2. Woordenschat werken in duo's (blz. 114)
  3. Zelf aan de slag
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag 
  1. Huiswerk behandelen (blz. 152, 1 t/m 3)
  2. Woordenschat werken in duo's (blz. 114)
  3. Zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Opdracht 1 (blz 152)
  • 1 Omdat de universiteit minder geld krijgt, neemt ze minder studenten aan.
  • 2 De feestcommissie vindt dat het bestuur haar niet serieus neemt.
  • 3 Ik heb in mijn tuin een vijver aangelegd, maar hij loopt steeds leeg.
  • 4 Als de buizerd naar voedsel zoekt, zie je hem hoog in de lucht cirkelen.
  • 5 Dit product is zo populair dat het nauwelijks nog te krijgen is.
  • 6 Wanneer dit aanbod je niet bevalt, kun je het beter niet accepteren.

1 beroemd
2 breekbaar
3 creatief
4 dwaas
5 fors
6 gewiekst
7 onjuist
8 raar
9 triest
10 vals
11 verwend
12 zuur



beroemder
breekbaarder
creatiever
dwazer
forser
gewiekster
onjuister
raarder
triester
valser
verwender
zuurder 
beroemdst
breekbaarst
creatiefst
dwaast
forst
meest gewiekst
meest onjuist
raarst
meest triest
valst
verwendst
zuurst
Opdracht 1 bladzijde 152

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2 (blz 153)
  • 1 Is een Ferrari duurder of goedkoper dan een Fiat?
  • 2 Ga jij even vaak shoppen als Cynthia en Iris?
  • 3 Mijn kamer in ons nieuwe huis is niet zo gezellig als die in het vorige.
  • 4 De gymdocent praat harder dan de muziekleraar.
  • 5 Marije vindt het in de brugklas minstens zo leuk als in groep 8.
  • 6 Danst Melchior volgens jou beter of minder goed dan Alex?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3 (blz 153)
  • 1 Josefiens broer gaat vaker naar de film dan zij.
  • 2 Ik vind dat ik vergeleken met Bas wel sneller kan werken dan hij.
  • 3 De meeste jongeren geven niet zo veel geld aan make-up uit als jij.
  • 4 Melle zei dat hij niet zo veel voor zijn telefoon had betaald als wij.
  • 5 Volgens Diana koopt haar zus meer nieuwe kleren dan zij.
  • 6 Patricia kan lang niet zo goed hockeyen als ik.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel

Aan het eind van de les weet je hoe je de betekenis van een woord kunt raden door gebruik van een tegenstelling.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Je maakt de startopdracht
Je gebruikt je boek (blz.114) en je schrijft in je schrift.
Je maakt deze opdracht in duo's. Ik loop rond voor vragen.
5 minuten.
Je weet wat de woorden betekenen en kunt tegenstellingen noemen
Ga individueel verder met 2, 3 en 5
timer
5:00
Startopdracht

Slide 6 - Slide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
  • amateur: liefhebber; ondeskundige
  • camper: motorvoertuig waarin men kan kamperen
  • conditie: voorwaarde; toestand waarin iemand of iets zich bevindt
  • dieet: leefregel met betrekking tot het gebruik van voeding
  • doping: pepmiddel; stimulerend middel
  • finish: eindpunt; eindstreep
  • fitness: conditietraining, meestal in een sportzaal
  • individueel: afzonderlijk
  • maximaal: hoogstens
  • mentaliteit: geestelijke instelling, houding
  • ontspanning: vermaak; amusement
  • picknick: maaltijd in de open lucht met zelf meegebracht eten
  • prestatie: resultaat; verrichting; het nakomen van een verplichting
  • record: de beste prestatie die ooit op een bepaald gebied bereikt is
  • supporter: aanhanger; fan
  • uitslag: resultaat; afloop; ook: aanslag, puistjes, schimmel
  • wintersport: sport die alleen ’s winters beoefend kan worden; ook: vakantiereis naar een plaats waar men kan skiën, langlaufen, etc.

Startopdracht (blz. 114) (1)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

  • amateur ↔ deskundige; professional; expert
  • finish ↔ beginpunt; startpunt; startlijn
  • individueel ↔ gezamenlijk; samen
  • maximaal ↔ minimaal
  • ontspanning ↔ inspanning
  • prestatie ↔ wanprestatie
  • wintersport ↔ zomersport

Startopdracht (blz. 114) (2)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Tegenstellingen
Vaak is het tegenovergestelde van een woord het woord + een voorvoegsel
handig --> onhandig
rationeel --> irrationeel
typisch --> atypisch

Andere 'negatieve' voorvoegsels: in-, il-, im-
Betekenen allemaal: niet...

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

'Voor deze klus kun je poreus maar ook waterdicht materiaal gebruiken.'

Wat betekent 'poreus'?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Tegenstellingen (2)
In een tekst zie je een tegenstelling ook vaak aan signaalwoorden

maar, anderzijds, daarentegen, hoewel, etc.

Roy is tegenwoordig erg recalcitrant, terwijl zijn broer meegaand en gehoorzaam is. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

'Deze ziekte veroorzaakt zowel psychische als somatische klachten.'

Wat is het tegenovergestelde van 'somatische'?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

'Roy is tegenwoordig erg recalcitrant, terwijl zijn broer meegaand en gehoorzaam is.'

Wat betekent 'recalcitrant'?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Aan de slag!
Je maakt opdracht 2 en 4.
Je gebruikt je boek (blz.115 en 116) en je schrijft in je schrift.
Je maakt deze opdracht in individueel. Ik loop rond voor vragen.
10 minuten.
Je weet wat de woorden betekenen en kunt tegenstellingen noemen.
Ga individueel verder met 5, 6 en 7
timer
10:00
Zelf aan de slag

Slide 14 - Slide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Lesdoel
Wat heb je geleerd?

  • Aan het eind van de les weet je hoe je de betekenis van een woord kunt raden door gebruik van een tegenstelling.
  • Je kent nieuwe woorden en uitdrukkingen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Volgende keer
Volgende week
Spreken en gesprekken: Vragen stellen
*

Slide 16 - Slide

This item has no instructions