10.5 Opname van voedingsstoffen 5V 2122

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.5 Opname van voedingsstoffen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.5 Opname van voedingsstoffen

Slide 1 - Slide

Doel 10.5
Je leert hoe je vanuit je darmen voedingsstoffen opneemt



Slide 2 - Slide

Darmepitheel
De darmen zijn helemaal bedekt met epitheelcellen (dekcellen). Die cellen vormen de grens tussen buiten (inhoud van de darmen) en binnen (in de cellen/ weefselvloeistof/ bloed).

De darm is bevat darmplooien, de plooien bevatten vlokken en de epitheelcellen bevatten microvilli: oppervlakte vergroting.

Slide 3 - Slide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Resportie
De opname van stoffen uit de darminhoud door de darmcellen heet resorptie.
Voor resorptie moeten stoffen het celmembraan van de cel passeren. Van de darminhoud naar de darmcel en aan de andere kant van de darmcel naar de weefselvloeistof.
Bloedvaten en lymfevaten nemen de stoffen op uit de weefselvloeistof.

Slide 6 - Slide

Tight Junctions
Om te voorkomen dat bijvoorbeeld bacteriën/ virussen tussen de darmcellen door het lichaam in komen zitten de darmcellen aan elkaar mbt tight junctions (een soort nietjes).

Slide 7 - Slide

Vraag
Waar zijn we nog meer tight junctions tegen gekomen?

Slide 8 - Slide

Typen bloedvaten - bouw
Haarvaten: alleen endotheel en basaal membraan.
Type 1: glad endotheel met tight-junctions. 

Slide 9 - Slide

Resportie 
Stoffen moeten door de darmcel heen om bij een bloedvat te kunnen komen.

Slide 10 - Slide

Resportie 
De meeste stoffen gaan via transporteiwitten.
Symport: glucose en aminozuren gaan samen met Na+ door een transporteiwit.
Concentratie-gradiënt voor Na+ nodig!


Slide 11 - Slide

Resportie 
Aan de andere kant gaan glucose/ aminozuren door een ander transporteiwit (passief transport).
Uniport.




Slide 12 - Slide

Resportie 
Om de concentratie Na+ in de darmcellen laag te houden liggen er aan deze kant ook Na+/K+ pompen.
Die pompen 2 K+ naar binnen en 3 Na+ naar buiten. Dit kost energie! Actief transport.
Antiport.



Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Resportie
Er zijn ook transporteiwitten die vitamines opnemen.

Water gaat de darmcellen in als gevolg van osmose.
Water wordt ook weer afgegeven aan de weefselvloeistof en daarna aan het bloed.


Slide 15 - Slide

De lever
Via de poortader bereiken alle opgenomen voedingsstoffen de lever.
De lever controleert de hoeveelheid en stelt bijvoorbeeld de bloedsuikerspiegel bij door glucose op te nemen en om te zetten naar glycogeen of andersom.


Slide 16 - Slide

Resportie
Door de eigenschappen van vetten gaat de resorptie van vetten anders dan voor wateroplosbare stoffen.

Slide 17 - Slide

MAG=
monoglyceride
Losse vetzuren diffunderen de cel in.
Monoglyceriden gebruiken een transporteiwit.

Slide 18 - Slide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Korte en middellange losse vetzuren (≤ 12 c atomen) diffunderen de cel uit en komen in de bloedsomloop (4).
Lymfevat

Slide 19 - Slide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Lange vetzuren en monoglyceride worden door de cel weer tot triglyceriden gevormd (1).
Lymfevat

Slide 20 - Slide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
De triglyceride worden een vetdruppel en worden door het golgisysteem omgeven door een membraan (fosfolipiden en eiwitten). Dit heet een chylomicron (2).
Lymfevat

Slide 21 - Slide

MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Het chylomicron verlaat de cel via exocytose en gaat een lymfevat in (3).
Lymfevat

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Transport vetachtige stoffen
De chylomicronen gaan via de lymfevaten bij de sleutelbeenader de bloedsomloop in.
Onderweg worden vetzuren afgegeven aan organen en spieren.

Uiteindelijk bereiken alle opgenomen vetachtige stoffen de lever.

Slide 24 - Slide

De lever
De lever maakt verschillende soorten blaasjes (vergelijkbaar met de chylomirconen) om vetachtige stoffen naar andere lichaamsdelen te sturen.
Deze blaasjes zijn omgeven door een laag lipoproteïnen (lipo=vet proteïne= eiwit dus fosfolipiden gekoppeld aan eiwitten).

Slide 25 - Slide

LDL/ HDL
Je bloed bevat twee typen blaasjes: 
HDL: High density lipoproteïnes (relatief veel eiwitten in het blaasje): nemen overtollig cholesterol op en vervoeren deze naar de lever.
LDL: Low density lipoproteïnes (relatief weinig eiwitten in het blaasje): geven cholesterol af aan de omgeving, ook in bloedvaten.


Slide 26 - Slide

Atherosclerose (slagaderverkalking)
In beschadigingen in de bloedvatwand hoopt zich cholesterol op en het 'verkalkt': de bloedvaten worden stijver en de doorstroomopening wordt kleiner.

Slide 27 - Slide

Embolie/ infarct
De slagaderwand scheurt als gevolg van de verdikking en er ontstaat een stolsel. Dit kan het bloedvat helemaal afsluiten.

Het stolsel kan losraken en elders een bloedvat afsluiten (vaak een haarvat): embolie.
Een embolie kan een infarct veroorzaken (afsterven van weefsel).

Slide 28 - Slide

Waar zal een stolsel in een beenader waarschijnlijk een embolie veroorzaken?
A
De hersenen
B
De longen
C
Het hart
D
De kransslagader

Slide 29 - Quiz

Doel 10.5
Je hebt geleerd hoe je vanuit je darmen voedingsstoffen opneemt



Slide 30 - Slide

Begrippen 10.5
microvilli, transporteiwitten, tight-junctions, intern milieu, Na+-K+-pompen, cotransport, antiport, symport, chylomicron, lymfevaten, poortader, transportblaasjes, atherosclerose


Slide 31 - Slide

Huiswerk
In de online methode/ in je boek.
Maak de opdrachten van 10.5
leerroute B.


Slide 32 - Slide