This lesson contains 37 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.5 Opname van voedingsstoffen
Slide 1 - Slide
Sikkelcelanemie
Bij mensen met sikkelcelanemie komen vaak galstenen voor. Galstenen ontstaan in de galblaas door een verhoogde concentratie van de stof bilirubine, die vrijkomt bij de afbraak van rode bloedcellen. Galstenen leiden tot problemen als ze de galblaas verlaten en de galbuis blokkeren. Deze blokkade kan leiden tot een ontsteking van de lever en tot problemen met de spijsvertering
Leg uit welk gevolg een verstopping van de galbuis heeft voor de spijsvertering.
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Doel 11.5
-Je weet hoe de bouw van de darm bijdraagt aan de opname van voedingsstoffen
-Je weet hoe wateroplosbare en vetoplosbare stoffen worden opgenomen
-Je weet hoe de lever omgaat met HDL en LDL
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Slide 7 - Slide
Resportie
De opname van stoffen uit de darminhoud door de darmcellen heet resorptie.
Voor resorptie moeten stoffen het celmembraan van de cel passeren. Van de darminhoud naar de darmcel en aan de andere kant van de darmcel naar de weefselvloeistof.
Bloedvaten en lymfevaten nemen de stoffen op uit de weefselvloeistof.
Slide 8 - Slide
Tight Junctions
Om te voorkomen dat bijvoorbeeld bacteriën/ virussen tussen de darmcellen door het lichaam in komen zitten de darmcellen aan elkaar mbt tight junctions (een soort nietjes).
Slide 9 - Slide
Vraag
Waar zijn we nog meer tight junctions tegen gekomen?
Slide 10 - Slide
Typen bloedvaten - bouw
Haarvaten: alleen endotheel en basaal membraan.
Type 1: glad endotheel met tight-junctions.
Slide 11 - Slide
Resportie
Stoffen moeten door de darmcel heen om bij een bloedvat te kunnen komen.
Slide 12 - Slide
Resportie
De meeste stoffen gaan via transporteiwitten.
Symport: glucose en aminozuren gaan samen met Na+ door een transporteiwit.
Concentratie-gradiënt voor Na+ nodig!
Slide 13 - Slide
Resportie
Aan de andere kant gaan glucose/ aminozuren door een ander transporteiwit (passief transport).
Uniport.
Slide 14 - Slide
Resportie
Om de concentratie Na+ in de darmcellen laag te houden liggen er aan deze kant ook Na+/K+ pompen.
Die pompen 2 K+ naar binnen en 3 Na+ naar buiten. Dit kost energie! Actief transport.
Antiport.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Resportie
Er zijn ook transporteiwitten die vitamines opnemen.
Water gaat de darmcellen in als gevolg van osmose.
Water wordt ook weer afgegeven aan de weefselvloeistof en daarna aan het bloed.
Slide 17 - Slide
De lever
Via de poortader bereiken alle opgenomen voedingsstoffen de lever.
De lever controleert de hoeveelheid en stelt bijvoorbeeld de bloedsuikerspiegel bij door glucose op te nemen en om te zetten naar glycogeen of andersom.
Slide 18 - Slide
Vetresportie
Door de eigenschappen van vetten gaat de resorptie van vetten anders dan voor wateroplosbare stoffen.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
MAG=
monoglyceride
Losse vetzuren diffunderen de cel in.
Monoglyceriden gebruiken een transporteiwit.
Slide 21 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Korte en middellange losse vetzuren (≤ 12 c atomen) diffunderen de cel uit en komen in de bloedsomloop (4).
Lymfevat
Slide 22 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Lange vetzuren en monoglyceride worden door de cel weer tot triglyceriden gevormd (1).
Lymfevat
Slide 23 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
De triglyceride worden een vetdruppel en worden door het golgisysteem omgeven door een membraan (fosfolipiden en eiwitten). Dit heet een chylomicron (2).
Lymfevat
Slide 24 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Het chylomicron verlaat de cel via exocytose en gaat een lymfevat in (3).
Lymfevat
Slide 25 - Slide
Transport vetachtige stoffen
De chylomicronen gaan via de lymfevaten bij de sleutelbeenader de bloedsomloop in.
Onderweg worden vetzuren afgegeven aan organen en spieren.
Uiteindelijk bereiken alle opgenomen vetachtige stoffen de lever.
Slide 26 - Slide
De lever
De lever maakt verschillende soorten blaasjes (vergelijkbaar met de chylomicronen) om vetachtige stoffen naar andere lichaamsdelen te sturen.
Deze blaasjes zijn omgeven door een laag lipoproteïnen (lipo=vet proteïne= eiwit dus fosfolipiden gekoppeld aan eiwitten).
Slide 27 - Slide
LDL/ HDL
Je bloed bevat twee typen blaasjes:
HDL: High density lipoproteïnes (relatief veel eiwitten in het blaasje): nemen overtollig cholesterol op en vervoeren deze naar de lever.
LDL: Low density lipoproteïnes (relatief weinig eiwitten in het blaasje): geven cholesterol af aan de omgeving, ook in bloedvaten.
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Atherosclerose (slagaderverkalking)
In beschadigingen in de bloedvatwand hoopt zich cholesterol op en het 'verkalkt': de bloedvaten worden stijver en de doorstroomopening wordt kleiner.
Slide 31 - Slide
Embolie/ infarct
De slagaderwand scheurt als gevolg van de verdikking en er ontstaat een stolsel. Dit kan het bloedvat helemaal afsluiten.
Het stolsel kan losraken en elders een bloedvat afsluiten (vaak een haarvat): embolie.
Een embolie kan een infarct veroorzaken (afsterven van weefsel).
Slide 32 - Slide
Waar zal een stolsel in een beenader waarschijnlijk een embolie veroorzaken?
A
De hersenen
B
De longen
C
Het hart
D
De kransslagader
Slide 33 - Quiz
Slide 34 - Slide
Aan de slag
Route 1: Teken de route die een lipide aflegt tot het bij de haarvaten van de long komt.
Route 2: Maak een overzicht van alle soorten van transport. Vergeet osmose en difussie niet
Route 3: Maak de opdrachten van 11.5
Slide 35 - Slide
Doel 11.5
Je hebt geleerd hoe je vanuit je darmen voedingsstoffen opneemt