Herhaling 10.4 Overgewicht en vet eten (vetvertering)
10.5 Opname van voedingsstoffen
Volgende les SO H10 Voeding en vertering
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
H10 + 11.2 Voeding en vertering
Deze les:
Herhaling 10.4 Overgewicht en vet eten (vetvertering)
10.5 Opname van voedingsstoffen
Volgende les SO H10 Voeding en vertering
Slide 1 - Slide
H10 + 11.2 Voeding en vertering
Slide 2 - Slide
Vertering van DNA en RNA
Ja, dat eet je ook en verteer je dus ook.
Eindproducten van vertering:
losse stikstofbasen, fosfaten en suikers.
Slide 3 - Slide
Welk enzym heb je nodig om DNA te verteren tot nucleotiden? 82 E.
A
nucleasen
B
nucleosidase
C
nucleotidase
D
DNAse
Slide 4 - Quiz
Opdracht 5
In een experiment test Karin de vetvertering door lipase. Ze neemt drie buisjes met 5 mL volle melk.
Aan buisje 1 en 2 voegt ze 1 mL lipase-oplossing toe. Buisje 1 krijgt ook 1 mL water, buisje 2 krijgt 1 mL gal en buisje 3 krijgt 1 mL water plus 1 mL gal. Alle buisjes zet ze in een waterbad (37 °C). Na 5 minuten meet ze de pH in de buisjes.
Welk buisje heeft de laagste pH?
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Daarna opname in...
Bloed of lymfe: Route hangt af van formaat vetzuurstaarten.
Kleine vetzuren (12 C-atomen of minder) zijn redelijk wateroplosbaar opname in bloedvat
Grotere vetzuren zijn niet wateroplosbaar opname in lymfevat, via chylomicronen
Slide 7 - Slide
Leerdoel 10.5
Je leert hoe je vanuit je darmen voedingsstoffen opneemt
Als je op je kop hangt, kun je nog prima een flesje water leegdrinken!
Hoe kan dat?
Slide 10 - Slide
Darmperistaltiek
Lengtespieren en kringspieren werken samen om voedsel door het darmkanaal te bewegen!
Slide 11 - Slide
Darmepitheel
De darmen zijn helemaal bedekt met epitheelcellen (dekweefselcellen). Die cellen vormen de grens tussen buiten (inhoud van de darmen) en binnen (in de cellen/ weefselvloeistof/ bloed).
De darm is bevat darmplooien, de plooien bevatten vlokken en de epitheelcellen bevatten microvilli: oppervlakte vergroting.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Slide 14 - Slide
Tight Junctions
Om te voorkomen dat bijvoorbeeld bacteriën/ virussen tussen de darmcellen door het lichaam in komen zitten de darmcellen aan elkaar mbt tight junctions (een soort nietjes).
Slide 15 - Slide
Typen bloedvaten - bouw
Haarvaten: alleen endotheel en basaal membraan.
Type 1: glad endotheel met tight-junctions.
Slide 16 - Slide
Resportie
De opname van stoffen uit de darminhoud door de darmcellen heet resorptie.
Voor resorptie moeten stoffen het celmembraan van de cel passeren. Van de darminhoud naar de darmcel en aan de andere kant van de darmcel naar de weefselvloeistof.
Bloedvaten en lymfevaten nemen de stoffen op uit de weefselvloeistof.
Slide 17 - Slide
Resportie
Stoffen moeten door de darmcel heen om bij een bloedvat te kunnen komen.
Slide 18 - Slide
Resportie
De meeste stoffen gaan via transporteiwitten.
Symport: glucose en aminozuren gaan samen met Na+ door een transporteiwit.
Concentratie-gradiënt voor Na+ nodig!
Slide 19 - Slide
Resportie
Om de concentratie Na+ in de darmcellen laag te houden liggen er aan deze kant ook Na+/K+ pompen.
Die pompen 2 K+ naar binnen en 3 Na+ naar buiten. Dit kost energie! Actief transport.
Antiport.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Resportie
Aan de andere kant gaan glucose/ aminozuren door een ander transporteiwit (passief transport).
Uniport.
Slide 22 - Slide
Waar gaan de verteringsproducten naartoe?
De haarvaten (bloedvaten) van de darmvlokken vervoeren de verteringsproducten.
De haarvaten komen samen in een groter bloedvat, de poortader, die naar de lever gaat.
De lever slaat de voedingsstoffen op of bewerkt ze
Slide 23 - Slide
Aan de slag!
Maak opdracht 6 en 7 van de examentrainer (pagina 80)
Klaar? Opdrachten 10.5 maken
Slide 24 - Slide
Resportie
Door de eigenschappen van vetten gaat de resorptie van vetten anders dan voor wateroplosbare stoffen.
Slide 25 - Slide
MAG=
monoglyceride
Losse vetzuren diffunderen de cel in.
Monoglyceriden gebruiken een transporteiwit.
Slide 26 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Korte en middellange losse vetzuren (≤ 12 c atomen) diffunderen de cel uit en komen in de bloedsomloop (4).
Lymfevat
Slide 27 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Lange vetzuren en monoglyceride worden door de cel weer tot triglyceriden gevormd (1).
Lymfevat
Slide 28 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
De triglyceride worden een vetdruppel en worden door het golgisysteem omgeven door een membraan (fosfolipiden en eiwitten). Dit heet een chylomicron (2).
Lymfevat
Slide 29 - Slide
MAG=
monoglyceride
TAG=
triglyceride
Het chylomicron verlaat de cel via exocytose en gaat een lymfevat in (3).
Lymfevat
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Transport vetachtige stoffen
De chylomicronen gaan via de lymfevaten bij de sleutelbeenader de bloedsomloop in.
Onderweg worden vetzuren afgegeven aan organen en spieren.
Uiteindelijk bereiken alle opgenomen vetachtige stoffen de lever.
Slide 32 - Slide
De lever
De lever maakt verschillende soorten blaasjes (vergelijkbaar met de chylomicronen) om vetachtige stoffen naar andere lichaamsdelen te sturen.
Deze blaasjes zijn omgeven door een laag lipoproteïnen (lipo=vet proteïne= eiwit dus fosfolipiden gekoppeld aan eiwitten).
Slide 33 - Slide
LDL/ HDL
Je bloed bevat twee typen blaasjes:
HDL: High density lipoproteïnes (relatief veel eiwitten in het blaasje): nemen overtollig cholesterol op en vervoeren deze naar de lever.
LDL: Low density lipoproteïnes (relatief weinig eiwitten in het blaasje): geven cholesterol af aan de omgeving, ook in bloedvaten.
Slide 34 - Slide
Atherosclerose (slagaderverkalking)
In beschadigingen in de bloedvatwand hoopt zich cholesterol op en het 'verkalkt': de bloedvaten worden stijver en de doorstroomopening wordt kleiner.
Slide 35 - Slide
Embolie/ infarct
De slagaderwand scheurt als gevolg van de verdikking en er ontstaat een stolsel. Dit kan het bloedvat helemaal afsluiten.
Het stolsel kan losraken en elders een bloedvat afsluiten (vaak een haarvat): embolie.
Een embolie kan een infarct veroorzaken (afsterven van weefsel).
Slide 36 - Slide
Waar zal een stolsel in een beenader waarschijnlijk een embolie veroorzaken?
A
De hersenen
B
De longen
C
Het hart
D
De kransslagader
Slide 37 - Quiz
Leerdoel 10.5
Je leert hoe je vanuit je darmen voedingsstoffen opneemt
Slide 38 - Slide
SO H10 op vrijdag 16 december
Maak alle opdrachten in het boek en kijk je werk goed na