Zelfstandig maken: opdracht 1 t/m 5 en 8 t/m 12 vanaf bladzijde 56
Terugkijken
Doelen van deze les:
Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp van een zin benoemen.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Ken jij de zinsdelen?
Slide 4 - Slide
Over welke zinsdelen gaat het vandaag?
- de persoonsvorm
- het werkwoordelijk gezegde
- het onderwerp
- het lijdend voorwerp
Slide 5 - Slide
Mohammed heeft vandaag een doelpunt gescoord. Wat is de persoonsvorm?
A
Mohammed
B
heeft
C
een doelpunt
D
gescoord
Slide 6 - Quiz
Mohammed heeft vandaag een doelpunt gescoord. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Mohammed
B
Mohammed heeft
C
heeft vandaag
D
heeft gescoord
Slide 7 - Quiz
Mohammed heeft vandaag een doelpunt gescoord. Wat is het onderwerp?
A
Mohammed
B
heeft gescoord
C
vandaag
D
een doelpunt
Slide 8 - Quiz
Mohammed heeft vandaag een doelpunt gescoord. Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mohammed
B
vandaag
C
een doelpunt
D
gescoord
Slide 9 - Quiz
Leonie en haar zus gaven afgelopen weekend een feest. Wat is de persoonsvorm?
A
Leonie en haar zus
B
een feest
C
afgelopen weekend
D
gaven
Slide 10 - Quiz
Leonie en haar zus gaven afgelopen weekend een feest. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Leonie en haar zus
B
gaven
C
feest
D
Leonie
Slide 11 - Quiz
Leonie en haar zus gaven afgelopen weekend een feest. Wat is het onderwerp?
A
Leonie en haar zus
B
Leonie
C
afgelopen weekend
D
een feest
Slide 12 - Quiz
Leonie en haar zus gaven afgelopen weekend een feest. Wat is het lijdend voorwerp?
A
Leonie en haar zus
B
Leonie
C
afgelopen weekend
D
een feest
Slide 13 - Quiz
Zo benoem je zinsdelen.
De persoonsvorm (pv): de zin van tijd veranderen
Het werkwoordelijk gezegde (wg):
de persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin
Het onderwerp (o): wie of wat + wg
Het lijdend voorwerp (lv): wat of wie + wg + o
Slide 14 - Slide
De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.
Mijn tante heeft vandaag gekookt. Mijn tante had vandaag gekookt.
Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef.
Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.
Slide 15 - Slide
Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).
Slide 16 - Slide
Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.
Het onderwerp vind je door de vraagproef te gebruiken.
Slide 17 - Slide
De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag: wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
Slide 18 - Slide
Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Slide 19 - Slide
De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht. Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft gekocht
B
de buurman
C
gisteren
D
een nieuwe auto
Slide 20 - Quiz
Zinnen ontleden
1. Dorien en Lotte aaiden gisteren mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.
Slide 21 - Slide
Aan de slag! 1.7 Grammatica
Kader maakt: opdracht 1 t/m 3 en opdracht 5 t/m 9 op blz. 62 t/m 65.