ww-spelling H1 en H3

Lesdoelen
Aan het einde van deze les
- weet je wat de literaire begrippen: ruimte, spanning en perspectief inhouden
- weet je hoe je de gebiedende wijs moet spellen





1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesdoelen
Aan het einde van deze les
- weet je wat de literaire begrippen: ruimte, spanning en perspectief inhouden
- weet je hoe je de gebiedende wijs moet spellen





Slide 1 - Slide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen Zes seconden - uitleg literaire begrippen (25 min)
- Terugblik: samengestelde zinnen en voegwoorden (10 min)
- Uitleg ww-spelling (5 min)
- Zelfstandig werken aan opdrachten (15 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
onder niveau: 42 punten of lager, op niveau: 42,5 tot en met 48,5
boven niveau: vanaf 49 punten
Trainingen leesvaardigheid:
o Donderdag 17 februari 
o Woensdag 23 februari
o Donderdag 10 maart
Leerlingen moeten vooraf wel even een mailtje sturen om zich aan te melden (a.van.tuijl@cals.nl)


Slide 3 - Slide

Gebruik je molboekje voor het maken van aantekeningen

Hoofdstuk 4 en 5  

Noteer:
(Literaire begrippen:) personages (wat weet je van ze?), ruimte, tijd, spanning en perspectief.

Slide 4 - Slide

Literaire begrippen
- Ruimte 
- Spanning
- Perspectief

Slide 5 - Slide

Ruimte 
De plaats(en), het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een situatie. 
De schrijver kiest hiermee voor een bepaalde (gezellige, enge, spannende of mysterieuze) sfeer. 
Denk bij ruimte niet alleen aan de letterlijke plaats, maar ook aan de sfeer die er heerst, het weer, geuren, kleuren, geluid en stilte.
 Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht: dan breekt er op een zonnig strand plotseling een onweer los; er gaat iets onheilspellends gebeuren.

Slide 6 - Slide

Spanning
Spanning= waarom de lezer verder wil met lezen, waardoor hij/zij geboeid is.
Een schrijver creëert spanning 
- door jou als lezer dingen te laten zien die de hoofdpersoon niet weet of andersom: vermoedens te wekken – de hoofdpersoon weet meer dan jij.  
- door een cliffhanger aan het eind van een hoofdstuk
- door wisseling in tijd en ruimte 
- doordat een schrijver stille hints geeft: vooruitwijzingen.
Spanning kan uitlopen op een climax of anti-climax.

Slide 7 - Slide

Perspectief
Wanneer je de personages wat beter bekijkt, valt het op dat je meestal maar van één of twee het innerlijk hebt leren kennen. Dit noemen we het perspectief. Behalve dat je van zo’n personage de gedachten en gevoelens kent, heb je ook als het ware door de ogen van die ene persoon tegen alle gebeurtenissen en andere verhaalfiguren aangekeken
Realiseer je dat het altijd om zijn mening of visie gaat en dat het niet altijd de juiste hoeft te zijn! 

Slide 8 - Slide

Soorten perspectief
Ik-perspectief (ik-vorm): Wanneer een persoon in deze vorm is geschreven, weet je alleen van de ik-persoon wat hij ziet, denkt en voelt. Deze ik-figuur vertelt het verhaal aan je. Zelf is hij dan het hoofdpersonage. 
Personaal of alwetend perspectief (hij/zij-vorm): De verteller is onzichtbaar. Het verhaal vertelt eigenlijk zichzelf, maar je kent maar van één persoon (hij of zij)| de gevoelens en gedachten. Hierbij is dus ook het perspectief niet per se betrouwbaar.  Bijvoorbeeld: God beware ons, dacht Frits, wat een combinatie. “Een leuk en eenvoudige dracht”, zei hij, “die bij je past. Stemmig en niet te opzichtig”.  
Meervoudig perspectief: Een schrijver kan ook wisselen van perspectief. Eerst beleef je het verhaal door de ogen van deze, dan weer door de ogen van die.

Slide 9 - Slide

Terugblik
Samengestelde zinnen

Slide 10 - Slide

Een voegwoord kan een hoofdzin met een andere hoofdzin verbinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Welk voegwoord is een nevenschikkend voegwoord?
A
aangezien
B
want
C
omdat
D
voordat

Slide 12 - Quiz

Wat is een hoofdzin?
A
Een zin met een voegwoord.
B
Een zin waarbij er een zinsdeel tussen de pv en het ow staat.
C
Een zin waarbij de pv en het ow naast elkaar staan.
D
Een zin zonder onderwerp.

Slide 13 - Quiz

Bij een hoofdzin
A
staat de persoonsvorm (bijna) achteraan
B
staan onderwerp en persoonsvorm niet naast elkaar
C
staat de persoonsvorm vooraan
D
horen de voegwoorden: omdat, als, terwijl, zodat, doordat, nadat, nu, ...

Slide 14 - Quiz

Hoofdzin(nen)/hoofdzin+bijzin?
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
H+H
B
H+B
C
B+H
D
H+H+B

Slide 15 - Quiz

Hoe zijn onderstaande zinnen verbonden?

hoofdzin + hoofdzin

A
nevenschikkend
B
onderschikkend
C
Deze zinnen kunnen niet verbonden zijn.

Slide 16 - Quiz

Hoofdzin-hoofdzin of hoofdzin-bijzin?:
Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.
A
hoofdzin-bijzin
B
hoofdzin-hoofdzin

Slide 17 - Quiz

Gebiedende wijs
Altijd de ik-vorm (ook bij meerdere mensen)

Slide 18 - Slide

Herhaling ww-spelling
Spelling PVTT PVVT

Zwak en sterk

Basis is ik-vorm

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Lees verder in Zes seconden (huiswerk volgende week vrijdag t/m H10)
Of 
Maak de opdrachten van de Planning Gebiedende wijs (op online Nieuw Nederlands)


Slide 21 - Slide