Grammatica zinsdelen: Bijwoordelijke bepaling

Weekplanning
Grammatica: Bijwoordelijke bepaling
Woordenschat met goed gebekt
Fictie: familie
Vandaag
Donderdag
Vrijdag
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weekplanning
Grammatica: Bijwoordelijke bepaling
Woordenschat met goed gebekt
Fictie: familie
Vandaag
Donderdag
Vrijdag

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 
  1. Grammatica zinsdelen: Bijwoordelijke bepaling
  2. Zelf aan de slag
  3. Ze of zij

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Lesdoel
Wat ga je leren?

  • Je gaat de theorie van de bijwoordelijke bepaling opnieuw bestuderen
  • Wanneer je 'ze' gebruikt en wanneer je 'zij' gebruikt

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Je maakt de startopdracht
Je gebruikt je boek (blz. 178) en je schrijft in je schrift
Je maakt deze opdracht zelfstandig
5 minuten



Startopdracht
Je bent klaar als je 3 volledige goedlopende zinnen hebt



Neem de theorie op blz 178 alvast door


timer
5:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Wat is nu de bijwoordelijke bepaling?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

bijwoordelijke bepaling
waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Een bijwoordelijke bepaling kan uit een of meer woorden bestaan.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

  • Bij die leraar mag je soms snoepen.
  • Waarom hebben jullie dat niet aan mij gegeven?
  • Zij gaat met de fiets of brommer naar het popconcert.
  • Vanmorgen heeft hij haar het nieuws al verteld.
  • Door het droge voorjaar is het waterpeil gezakt.
  • Na afloop van het debat moesten een paar leerlingen helpen bij het opruimen van de stoelen.
  • In deze rustige week voor Pasen gaan we een paar dagen naar de Ardennen.
  • Na de onweersbui kwam ze snel naar huis. 

















timer
1:00

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

  • Bij die leraar (waar) mag je soms (hoelang) snoepen.
  • Waarom hebben jullie dat niet (wanneer) aan mij gegeven?
  • Zij gaat met de fiets of brommer (hoe) naar het popconcert (waarheen).
  • Vanmorgen (wanneer) heeft hij haar het nieuws al (wanneer) verteld.
  • Door het droge voorjaar (waarom) is het waterpeil gezakt.
  • Na afloop van het debat (wanneer) moesten een paar leerlingen helpen bij het opruimen van de stoelen. (waarom)
  • In deze rustige week voor Pasen (wanneer) gaan we een paar dagen naar de Ardennen. (waarheen)
  • Na de onweersbui (hoe lang/waarom)kwam ze snel naar huis. (hoelang)

















Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Ze of zij
1. Verwijs je naar dingen of zaken?
Dan is het altijd ze.

• Ik ben mijn handschoenen kwijt. Weet jij waar ze liggen?
• Hij heeft de opdrachten af. Ze waren moeilijk.

2. Verwijs je naar personen?
Dan is het soms ze, soms zij en soms kan het allebei.

• Zij is mijn beste vriendin.
• Ze is mijn beste vriendin.
• Zij waren niet aanwezig.
• Ze waren niet aanwezig.








Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Volgende keer
Volgende keer
Woordenschat met goed gebekt
*

Slide 13 - Slide

This item has no instructions