Spelling P1 - hoofdletters en leestekens (Bt1a Kern)

Online les donderdag 10 september
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Online les donderdag 10 september

Slide 1 - Slide

Vandaag:
1. terugkijken op het huiswerk
2. uitleg hoofdletter en leestekens
3. maken van opdrachten

Slide 2 - Slide

Hoe ging het maken van het huiswerk bij jou?

Slide 3 - Open question

Welke opdrachten uit les 13 vond jij lastig?

Slide 4 - Open question

Een nieuwe les
Vandaag gaan we bezig met spelling. Na het doorwerken van deze LessonUp ga je opdrachten uit je boek maken.

Slide 5 - Slide

Spelling (Kern)

Lesdoelen:

Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;

Je leert wanneer je een punt gebruikt;

Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;

Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt;

Je leert wanneer je aanhalingstekens gebruikt;

Je leert wanneer je een komma gebruikt;

Je leert wanneer je een dubbele punt gebruikt;


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Wanneer een hoofdletter?
  • Begin van een zin;
  • Bij namen van:
  1. mensen en dieren (Margriet Dijkstra, mijn kat Wiske)
  2. dingen/merken (een Dell laptop, een broek van Levi's)
  3. officiële feestdagen (Pasen, Pinksteren, Kerst)
  4. historische gebeurtenissen (Middeleeuwen, de Tweede Wereldoorlog)
  5. instellingen, verenigingen of bedrijven (Vechtdal College, de Blokker)
  6. boeken, series, films, games, etc. (Pluk van de Petteflet, Minecraft)
  7. bij aardrijkskundige namen (Hardenberg, Nederland, Europa)

Slide 8 - Slide

Wanneer geen hoofdletter?
  • Dagen (donderdag)
  • Maanden (september)
  • Seizoenen (herfst)
  • Windstreken (noorden)
  • Als de zin met een ' begint ('s Avonds kijk ik tv.)
  • Als de zin met een getal begint (13 leerlingen deden mee.)

Slide 9 - Slide

Toepassen van de theorie:
Geef antwoord op de vragen die hierna komen.

Slide 10 - Slide

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 11 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
Kerstkaart
B
kerstkaart

Slide 12 - Quiz

Met of zonder hoofdletters?
A
mevrouw Van Dijk
B
mevrouw van dijk

Slide 13 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
Engels
B
engels

Slide 14 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
Aardrijkskunde
B
aardrijkskunde

Slide 15 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 16 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 17 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 18 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
3 leerlingen zijn te laat.
B
3 Leerlingen zijn te laat.

Slide 19 - Quiz

Leestekens

Slide 20 - Slide

Welke leestekens
ken je al?

Slide 21 - Mind map

Waarom gebruiken we eigenlijk hoofdletters en leestekens?

Slide 22 - Open question

Leestekens - de punt

Een punt gebruik je onder andere bij gewone zinnen (een mededelende zin).


De winter begint op 21 december. 

Het meisje rent door het bos.

Slide 23 - Slide

Leestekens - vraagteken

Plaats na een vragende zin een vraagteken.


Doe jij de deur even open?
Wil je ook wat drinken?
Hoe laat ben je vandaag vrij?


Let op! Hij vroeg of ik op zijn feestje kwam. <- punt

Slide 24 - Slide

Leestekens - uitroepteken

Een uitroepteken gebruik je onder andere na een uitroepen na een bevel.


Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand! (uitroep)

Houd nog toch eens een keertje je mond! (bevel)

Let op! (bevel)

Slide 25 - Slide

Leestekens - komma

Een komma gebruik je onder andere:

- tussen de delen van een opsomming

rode, gele, blauwe en groene legosteentjes 

(Let op en en of; daar plaats je geen komma

- als je een pauze hoort:

Hé, let eens op!

Benthe, ga je mee?

Echt moeilijk, joh.

Slide 26 - Slide

Leestekens - dubbele punt
De dubbele punt gebruik je voor een opsomming én als iemand iets zegt:

Ik heb drie broertjes: Jan, Piet en Klaas. (opsomming)
Hij zei: 'Ik voel me prima.' (iemand zegt iets)

Als iemand iets zegt, gebruik je ook aanhalingstekens.

Slide 27 - Slide

Toepassen van de theorie
Geef antwoord op de vragen die hierna komen.

Slide 28 - Slide

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Stop daar onmiddellijk mee.
B
Stop daar onmiddellijk mee?
C
Stop daar onmiddellijk mee!

Slide 29 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hoe laat wil je eten.
B
Hoe laat wil je eten?
C
Hoe laat wil je eten!

Slide 30 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Weet jij waar mijn bal is.
B
Weet jij waar mijn bal is?
C
Weet jij waar mijn bal is!

Slide 31 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Volgende week heb ik een wedstrijd.
B
Volgende week heb ik een wedstrijd?
C
Volgende week heb ik een wedstrijd!

Slide 32 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Kijk uit. Een auto.
B
Kijk uit! een auto.
C
Kijk uit. een auto!

Slide 33 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Kom binnen, Marieke.
B
Kom binnen Marieke
C
Kom binnen Marieke.
D
Kom binnen, Marieke

Slide 34 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hé weet jij hoe laat het is?
B
Hé, weet jij hoe laat het is?
C
Hé weet jij hoe laat het is.
D
He, weet jij hoe laat het is.

Slide 35 - Quiz

Evaluatie van de les

Heb je de lesdoelen behaald?

Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven; 

Je leert wanneer je een punt gebruikt; 

Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt; 

Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt; 

Je leert wanneer je een komma gebruikt; 

Je leert wanneer je een dubbele punt gebruikt; 

Je leert wanneer je aanhalingstekens gebruikt.

Slide 36 - Slide

Heb je de lesdoelen behaald?
A
Ja, ik heb alle doelen behaald.
B
Nee, ik heb nog niet alle lesdoelen behaald.
C
Nee, ik heb geen enkel lesdoel behaald.

Slide 37 - Quiz

Klaar?
Ga aan de slag met je weektaak. Voor vandaag is dat:

Les 16: opdr. 1 t/m 15  

Slide 38 - Slide