Letterlijk vs. figuurlijk

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik onderzoeken.
P. 315
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik onderzoeken.
P. 315

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Hoe ontstond de verwarring in het fragment?

Slide 3 - Mind map

Letterlijk taalgebruik
  • Sommige woorden en woordgroepen kun je op meer dan een manier begrijpen.
  • Als je ze letterlijk begrijpt, dan gaat het om de betekenis van de woorden zoals ze er staan. 
  • Bv. een ijzeren kast

Slide 4 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
  • Je kunt woorden en woordgroepen vaak ook figuurlijk begrijpen. 
  • Dan is er een andere betekenis, waarvoor je je verbeelding moet gebruiken.
  • Bv. de aap komt uit de mouw.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

p. 316
Tegen de lamp lopen
Op straat staan
Groene vingers hebben.
Lange vingers hebben.
Iemand blij maken met een dode mus.
Betrapt worden
Werkloos zijn, geen onderdak hebben.
Goed met planten en bloemen kunnen omgaan.
Vaak stelen
Iemand blij maken met iets wat niet doorgaat.

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

Oefening 3: in welke zinnen wordt het woord letterlijk gebruikt?
P. 316
timer
2:00

Slide 9 - Slide

  • Kun jij dit tillen? Die stapel boeken is echt wel zwaar.
  • Een kilo pluimen is net zo zwaar als een kilo lood.
  • Laat broertje niet bij de vijverrand spelen. Het water is er erg diep.
  • Speleologen willen die diepe grotten verkennen.

Slide 10 - Slide

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen?

Slide 11 - Slide

Restaurantuitbater doet water bij de wijn.

Slide 12 - Open question

Fruitboeren zitten met de gebakken peren.

Slide 13 - Open question

Secretaresse houdt klanten aan het lijntje.

Slide 14 - Open question

Bloemist zit op rozen.

Slide 15 - Open question

Chirurg is de draad kwijt.

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Figuurlijk
Letterlijk
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 18 - Slide

Maak oefeningen 6-7. 
p. 317-318
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Oefening 7
  1. tanden al op stukgebeten
  2. heb ik geen kaas gegeten
  3. de mist inga 
  4. staan nog niet voor de deur
  5. op mijn buik schrijven
p. 318

Slide 21 - Slide

Oefening 8
  1. Een grote ... hebben. (letterlijk)
  2. lange ... hebben. (letterlijk)
  3. Je ... ergens voor ophalen. (figuurlijk)
  4. Met de ... tegen de muur staan. (figuurlijk)
  5. Een gat in zijn ... hebben. (figuurlijk)
  6. Iemand op de ... zitten. (figuurlijk)
  7. Iemand tegen de ... schoppen. (letterlijk) 

Slide 22 - Slide

Maak een zin met je uitdrukking.

Slide 23 - Open question

9. Herschrijf de zinnen en gebruik de uitdrukkingen uit de vorige opdracht.
p. 319

Slide 24 - Slide

Waarom vindt Razou mijn voorstellen niet goed genoeg? Zoekt hij ruzie met zijn opmerkingen?

Slide 25 - Open question

Rustig maar, ben je zo snel lichtgeraakt? Je weet toch dat Razou brutaal kan zijn.

Slide 26 - Open question

Die overvaller geeft het geld van de buit erg snel uit. De politie heeft hem bijna te pakken.

Slide 27 - Open question

Jullie beurt
Schrijf een kort verhaaltje (5-10 regels) waarin er een misverstand ontstaat door het figuurlijk taalgebruik.

Slide 28 - Slide