3.4 speaking (10-01)

Welcome back V3K3!



Phone in the phonebag, coat in the hallway, books, notebook, Chromebook & a pen on your table. 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome back V3K3!



Phone in the phonebag, coat in the hallway, books, notebook, Chromebook & a pen on your table. 

Slide 1 - Slide

Welcome back V3K3!

Slide 2 - Slide

Today:
1. Vocabulary
2. Grammar
Short answers + could / couldn't
3. Get to work




Goals (at the end of this lesson...) :
-  Heb je kunnen oefenen met nieuwe woorden.
- Weet je hoe je korte antwoorden geeft in het Engels.
- Weet je wanneer en hoe je could / couldn't gebruikt.

Important dates:


Slide 3 - Slide

1. Vocabulary
Pak words 3.4 erbij (TB p. 84 ) en lees de woorden + vertalingen alvast een keertje door.

Woorden die onduidelijk zijn? Steek je vinger op. 
Tijdens de activiteit mag je zachtjes overleggen met je buurvrouw.

Slide 4 - Slide

1. Vocabulary
Zometeen krijg je verschillende beschrijvingen te horen in het Engels. Deze beschrijvingen gaan over specifieke woorden uit de woordenlijst.

Het is aan jullie om het juiste woord te koppelen aan de beschrijving! Schrijf alleen het Engelse woord op!
Tijdens de activiteit mag je zachtjes overleggen met je buurvrouw.

Slide 5 - Slide

Welk Engelse woord uit de woordenlijst hoort bij de beschrijving die je hoort?

Schrijf alleen het Engelse woord op en let op spelling!

Slide 6 - Open question

Welk Engelse woord uit de woordenlijst hoort bij de beschrijving die je hoort?

Schrijf alleen het Engelse woord op en let op spelling!

Slide 7 - Open question

Welk Engelse woord uit de woordenlijst hoort bij de beschrijving die je hoort?

Schrijf alleen het Engelse woord op en let op spelling!

Slide 8 - Open question

Welk Engelse woord uit de woordenlijst hoort bij de beschrijving die je hoort?

Schrijf alleen het Engelse woord op en let op spelling!

Slide 9 - Open question

Welk Engelse woord uit de woordenlijst hoort bij de beschrijving die je hoort?

Schrijf alleen het Engelse woord op en let op spelling!

Slide 10 - Open question

2. Grammar

Tijdens de uitleg van de twee grammatica onderdelen luister je mee en ben je stil. Als je vragen of opmerkingen hebt steek je je vinger op.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

2. Grammar: short answers
In het Nederlands reageren we af en toe heel kort op een vraag, met alleen 'ja' of 'nee'

Ken je Sarah? - Nee.

In het Engels is het niet netjes om alleen met 'ja' of 'nee' te antwoorden. Je grbuikt een kort zinnetje.

Do you know Sarah? - No, I don't.

Slide 13 - Slide

2. Grammar: short answers
In korte antwoorden herhaal je het eerste werkwoord van de vraag.

Do you like football? - Yes, I do. / No, I don't.

Are they brothers? - Yes, they are. / No, they aren't.

Can I speak to you? - Yes, you can. / No, you can't.


Slide 14 - Slide

Wat is het eerste werkwoord uit deze vraagzin?
Can I see your drawing?
A
can
B
see
C
your
D
drawing

Slide 15 - Quiz

Can I see your drawing?
Wat zou dan het korte antwoord zijn als je met 'ja' antwoordt?
A
Yes, you can't.
B
Yes, you can.
C
Yes, you see.
D
Yes.

Slide 16 - Quiz

Geef een kort antwoord met 'nee' op de volgende vraag:
Is the cake ready?

Let op hoofdletters en leestekens!

Slide 17 - Open question

2. Grammar: short answers
Do you have pets at home?

Slide 18 - Slide

2. Grammar: short answers
Have you ever fallen down in front of other people?

Slide 19 - Slide

2. Grammar: short answers
Have you ever fallen asleep in class?

Slide 20 - Slide

2. Grammar: short answers
Do you like pineapple on pizza?

Slide 21 - Slide

2. Grammar: short answers
Are you a picky eater?

Slide 22 - Slide

Get to work!
Do:  
Unit 3.4
  • Opdracht 35 

We gaan de antwoorden samen nakijken als de tijd voorbij is!



Klaar?
Leren phrases unit 3.4
How?
- Alleen of in tweetallen.
- Zachtjes overleggen.
- Tot de timer voorbij is.






timer
3:00

Slide 23 - Slide

Wat betekenen could en couldn't in de volgende zinnen (1)?

- We could go to Italy next year.
- We could go to the new restaurant! I heard they've got great pizza.

- I couldn't do that! I would be way too scared.
- You couldn't run as fast as Jim. He's way faster!

Slide 24 - Slide

Wat betekenen could en couldn't in de volgende zinnen (1)?

- We could go to Italy next year.
We zouden volgend jaar naar Italië kunnen.


- I couldn't do that! I would be way too scared.
Ik zou dat niet kunnen! Ik zou veel te bang zijn.

Slide 25 - Slide

Wat betekenen could en couldn't in de volgende zinnen (2)?
- I could run faster than Sara when we were 6.
- We could always cheer each other up when we were younger.


- You couldn't even ride a bike when you were 7!
- My mum couldn't go to the cinema yesterday.

Slide 26 - Slide

Wat betekenen could en couldn't in de volgende zinnen (2)?
- I could run faster than Sara when we were 6.
Ik kon sneller rennen dan Sara toen we 6 waren.


- You couldn't even ride a bike when you were 7!
- Je kon niet eens fietsen toen je 7 was!

Slide 27 - Slide

Zou (niet) kunnen

I could help you, but then I want you to pay attention.

You couldn't do that. You're not strong enough.
Kon (niet)

I could play the piano when I was younger.

She couldn't make it in time. She overslept.

Slide 28 - Slide

Get to work!
Do:  
Unit 3.4
  • Opdracht 36 

We gaan de antwoorden samen nakijken als de tijd voorbij is!



Klaar?
Leren phrases unit 3.4
How?
- Alleen of in tweetallen.
- Zachtjes overleggen.
- Tot de timer voorbij is.






timer
3:00

Slide 29 - Slide

Get to work!
Do:  
Unit 3.4
  • Opdracht 38 en 39 (p. 112)
  • Practise more vocab, grammar en phrases (online)



Klaar?
Leren words, grammar, phrases lesson 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4
How?
- Alleen of in tweetallen.
- Zachtjes overleggen.
- Muziek via Chromebook.
- Tot het einde van de les.






Slide 30 - Slide

Goals:

1. Hoe vorm je korte antwoorden in het Engels?
2. Welke twee vertalingen kunnen 'could' en 'couldn't' hebben?

Slide 31 - Open question

Homework
Voordinsdag 11 december (6e uur):


Unit 3
Maken: Opdracht 38 en 39
Leren: words, phrases, grammar lesson 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4

Slide 32 - Slide