Woordenschat - les 1

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Lezen boek 2
  • Woordenschat
  • Spreken en presenteren

Slide 2 - Slide

Lezen
  • 25 minuten lezen in stilte
  • Geef het thema en de tweede titel door 

Slide 3 - Slide

Woordenschat
Doel:
Ik kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling 
of de context afleiden.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Straattaal
Vind jij dat straattaal een echte taal is of is het 
een vorm van taalverloedering?

Slide 6 - Slide

Startopdracht
Lees de tekst.
Markeer (of onderstreep) ieder woord dat je niet kent.

Slide 7 - Slide

Woordraadstrategieën
De betekenis van een moeilijk woord in een tekst kun je soms vinden door de juiste woordraadstrategie te gebruiken. Je kijkt dan goed naar de context. Dat is het tekstdeel rond het moeilijke woord.

In de tekst staat mogelijk een:
-synoniem (een ander woord met dezelfde betekenis): geneugten,  
 genoegens
-tegenstelling: achterdochtig, goedgelovig

Slide 8 - Slide

Woordraadstrategieën
-voorbeeld: een gilde, 'zoals de vakvereniging van schoenmakers'
-omschrijving of definitie: kapitalisme, 'maatschappelijk systeem waarbij   bedrijven in het bezit van mensen zijn en niet van de staat, met alle   economische effecten daarvan'
-afbeelding: bij keurmerk staat bijvoorbeeld een plaatje met het 'Beter Leven-logo'

Slide 9 - Slide

Woordraadstrategieën
Ook woorddelen kunnen je op het goede spoor zetten:
-Het moeilijke woord bevat een bekend woorddeel. In het woord accentueren herken je het woord accent (nadruk); accentueren = benadrukken.
-Het moeilijke woord is te herleiden tot een woord uit een andere taal. In het woord lommerrijk herken je misschien het Franse woord l'ombre (schaduw); lommerrijk = schaduwrijk ('met veel schaduw').

Slide 10 - Slide

Opdracht
Maken:
Cursus 8 Woordenschat, paragraaf 1 Woordraadstrategieën
opdracht 1 + 2 of opdracht 1 + 3

Slide 11 - Slide

Woordenschat
Doel:
Ik kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling 
of de context afleiden.

Slide 12 - Slide

Spreken en presenteren
Doel:
Ik kan uitleggen hoe je verbale en non-verbale middelen in kunt 
zetten om je spreekdoel te bereiken.

Slide 13 - Slide

Spreken en presenteren
Als je spreekt voor publiek, is het niet alleen belangrijk wát je zegt (verbale communicatie), maar ook hóe je het zegt en wat je daarbij uitstraalt (non-verbale communicatie). 

Je stemgebruik, lichaamstaal en interactie met het publiek bepalen voor meer dan de helft het succes van je presentatie.

Slide 14 - Slide

Let bij het presenteren op:
-Stemgebruik: spreek niet te snel en niet te hard of te zacht. 
-Intonatie: varieer in toonhoogte en volume om de inhoud van je presentatie 
  te ondersteunen. Articuleer goed: spreek de woorden duidelijk uit.
-Lichaamstaal: sta rechtop, met je voeten stevig op de grond. Maak gebaren 
  die je woorden ondersteunen. Straal enthousiasme uit en laat zien dat jij 
  gelooft in wat je vertelt.
-Interactie: maak oogcontact met het publiek. Kijk goed rond en betrek het 
  hele publiek bij je presentatie. Reageer op wat er in het publiek gebeurt.

Slide 15 - Slide

Opdracht (samen)
Cursus 9 Oefenen met schrijven, spreken en documenteren
paragraaf 9.2.1 Verbale en non-verbale communicatie

opdracht 1 

Slide 16 - Slide

Spreken en presenteren
Doel:
Ik kan uitleggen hoe je verbale en non-verbale middelen in kunt 
zetten om je spreekdoel te bereiken.

Slide 17 - Slide