Thema 3 - les 5 - de stam van een werkwoord
Schrijf een werkwoord op
1 / 30
Items in this lesson
Schrijf een werkwoord op
Slide 1 - Open question
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Wat is het hele werkwoord en wat is de stam (ik-vorm)?
hele werkwoord
de stam (ik-vorm)
fietsen
haal
fiets
pak
halen
stappen
til
stap
pakken
worden
tillen
word
Slide 4 - Drag question
werkwoord: fietsen
Slide 5 - Open question
werkwoord: stappen
Slide 6 - Open question
werkwoord: tillen
Slide 7 - Open question
werkwoord: halen
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 10 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 11 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 12 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 13 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 14 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 15 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 16 - Open question
Wat is de stam (ik-vorm) van de zin?
Slide 17 - Open question
Werkwoord: hebben
Ik ... met mijn vrienden een club opgericht.
Slide 18 - Open question
Werkwoord: mogen
Ik ... de sleutel bewaren.
Slide 19 - Open question
Werkwoord: weten
Ik ... al een leuke clubnaam.
Slide 20 - Open question
Werkwoord: hopen
Ik .... dat ik win!
Slide 21 - Open question
Wat hoort bij elkaar?
niezen
vergeven
spelen
lachen
grinniken
oefenen
grinnik
lach
vergeef
oefen
nies
speel
Slide 22 - Drag question
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord fietsen
de .........
Slide 23 - Open question
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord vliegen
de .........
Slide 24 - Open question
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord groeien
de .........
Slide 25 - Open question
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord strijden
de .........
Slide 26 - Open question
Welk werkwoord (de ik-vorm) pas in deze zin?
In de zomer ......... ik graag met mijn vrienden.
Slide 27 - Open question
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Wat is het voegwoord?
Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie
