les 1 : werkwoordspelling vt/tt (1-6-7)

spelling blok 5
werkwoordspelling
1 / 29
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

spelling blok 5
werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les: 
-  heb je de werkwoordspelling pv t.t en pv v.t 
nog een keer herhaald en geoefend. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 6 - Slide

van stam naar ik-vorm

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 7 - Slide

pv in de tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 8 - Slide

ev ik-vorm of jij erachter

schrijf eerst de ik-vorm op! 

Vind jij mij aardig? 

Loop jij naar school? 

ik loop -

ik fiets -

ik praat -

ik vind -

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 9 - Slide

2. ik-vorm + t

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 10 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 11 - Slide

pv in de verleden tijd


zwakke en sterke werkwoorden

Slide 12 - Slide

STERKE werkwoorden

hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen.


bv: 

kopen -  kochten (oo vs o)

slapen - sliepen

fluiten - floten

Slide 13 - Slide

regels bij sterke werkwoorden in de v.t.

In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt

Ik kocht een iPad. Hij sliep lekker. Zij floot een melodietje. 


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Wij kochten een iPad. Zij sliepen lekker, Wij floten een melodietje.

Slide 14 - Slide

ZWAKKE werkwoorden


De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde.


verhuizen - verhuisden

lachen - lachten

huilen - huilden

Slide 15 - Slide

regels bij zwakke werkwoorden in de v.t.

('t ex - kofschip)

In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 16 - Slide

Is het onderstreepte woord een pv?
Harold bestelde een broodje hamburger in de kantine.
___________
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Wat is van toepassing?
Harold bestelde een broodje hamburger in de kantine.
___________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 18 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Vanmorgen hebben Leon en Luca twintig baantjes gezwommen.
________________
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Vanmorgen hebben Leon en Luca twintig baantjes gezwommen.
__________
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Wat is van toepassing?
Vanmorgen hebben Leon en Luca twintig baantjes gezwommen.
__________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 21 - Quiz

De suikerfabriek ... een typische geur.

vt
A
verspreid
B
verspreidt
C
verspreide
D
verspreidde

Slide 22 - Quiz

Stralend van geluk ... Elmer en Ayla over het witte strand.

vt
A
wandelde
B
wandeldde
C
wandelden
D
wandeldden

Slide 23 - Quiz

Feya was verdiept in haar boek en ... uit de trein te stappen.

vt
A
vergeet
B
vergat
C
vergeten
D
vergaten

Slide 24 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Mijn tante ... (doneren) gisteren bloed aan de bloedbank.

Slide 25 - Open question

Vul de juiste vorm in:
... (rijden) jij morgen met ons mee naar de wedstrijd?

Slide 26 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Ondanks haar hoge leeftijd ...(redden) mijn oma zich prima. (t.t)

Slide 27 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Jasper ... (praten) afgelopen zaterdag met een leuk meisje.

Slide 28 - Open question

Huiswerk

Maak opdracht 1 - 6 - 7 
blz 181 en 183

Slide 29 - Slide