H5 woordsoorten voorzetsels

H5 voorzetsels
Doel: Je kunt in een zin de voorzetsels aanwijzen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

H5 voorzetsels
Doel: Je kunt in een zin de voorzetsels aanwijzen

Slide 1 - Slide

Planning
- Lezen
- Leerdoelen
- Voorkennis
- Uitleg
- Oefenen
Maken 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
-De leerlingen kunnen de voorzetsels herkennen
- de leerlingen weten de vaste voorzetsels

Slide 3 - Slide

Woordsoortbenoeming
Welke woordsoorten zijn er tot nu toe behandeld in de les?

Slide 4 - Open question

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft tijd, plaats of reden/oorzaak aan.
plaats: op de tafel, in de kast, bij het hek etc.
tijd: om 4 uur, na de vakantie, tijdens de les etc.
reden/oorzaak: vanwege de file,  door het succes.
Dit zijn dus de kast/feest woorden

Slide 5 - Slide

Voorzetsels

Voorzetsels horen bij de woordsoorten

Slide 6 - Slide

Let op:
Delen van een scheidbaar werkwoord (aankijken, uitzwaaien..) is geen voorzetsel, maar hoort bij het werkwoord.
Voorbeeld:
Ik kijk mijn moeder altijd aan. (aan hoort bij het werkwoord aankomen)

Slide 7 - Slide

vaste voorzetsels
Voorzetsels die een vaste combinatie vormen met een werkwoord.
met behulp van een kruiwagen
zich verdiepen in de gewoontes van een land
zich voorbereiden op de test
zich verheugen op de vakantie
geld uitgeven aan games
naar aanleiding van deze gebeurtenis
etc. etc. zoek in het woordenboek als je het niet weet

Slide 8 - Slide

Wat is ook alweer een vast voorzetsel?
A
Een voorzetsel dat bij een bepaald werkwoord hoort.
B
Geven een reden/oorzaak aan
C
Gebruik je in combinatie met een ander woord.
D
Achter, bij, door, naar, tussen, tijdens.

Slide 9 - Quiz


Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
na
C
achter
D
brug

Slide 10 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 11 - Quiz

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 12 - Quiz

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel.
(vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 13 - Drag question

Wat zijn géén voorzetsels? 
Géén voorzetsels.
of
zoals
doordat
naast
nadat
van
eerste
tegen
op
onder

Slide 14 - Drag question

ervaring
bang
trots
controle
een probleem
antwoord
combineer de werkwoorden met het voorzetsel
voor
op
met
met
op
over

Slide 15 - Drag question

Sleep het juiste vaste voorzetsel naar het juiste werkwoord. Sommige voorzetsels horen bij meerdere werkwoorden. 
Luisteren
Houden
Schrikken
Struikelen
Twijfelen
Hopen
Lijken
naar
van
over
aan
op

Slide 16 - Drag question

VOORZETSEL
Door
de
drukte
op
straat
botst
de 
vrouw
tegen
iemand
aan

Slide 17 - Drag question

Aan de slag
Huiswerk (mits niet af in de les).
afmaken blz. 208 en 209
en maken blz. 212 en 213. 

Slide 18 - Slide