Pecha Kucha

DOEL VAN DEZE LES
PECHA KUCHA
Je weet wat een pecha kucha is.
Je weet wat je in je pecha kucha moet vertellen.

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

DOEL VAN DEZE LES
PECHA KUCHA
Je weet wat een pecha kucha is.
Je weet wat je in je pecha kucha moet vertellen.

Slide 1 - Slide

Wat is een pecha kucha?
  • Een presentatie van 15 dia's.
  • Elke dia wordt 20 seconden vertoond.
  • De presentator heeft geen invloed op de dia's. Je kan dus niet vooruit of achteruit spoelen.
  • Op de dia's staan alleen foto's / plaatjes. Aan de hand van de foto's geef jij de informatie.

Slide 2 - Slide

Hoe maak ik een pecha kucha?
  • Maak eerst een opzet voor wat je wil vertellen, voordat je afbeeldingen gaat zoeken.
  • Je kunt de indeling gebruiken zoals die in de opdracht staat.

Slide 3 - Slide

Indeling pecha kucha
s
1
2
3
samenvatting
5
6
7
8
9
10
11
12
omslag
schrijver
genre
titelverklaring
personages
tijd
vertelvolgorde
ruimte
perspectief
thema -motieven
persoonlijke beoordeling

Slide 4 - Slide

Omslag
  • Wat is de titel?
  • Wie is de schrijver?
  • Wanneer is het verschenen? 
  • In welke taal is het origineel geschreven?
  • Wat zie je op de omslag?
1

Slide 5 - Slide

Schrijver
  • Vertel kort iets over het leven van de schrijver.
  • Inspiratie voor het boek (als je dat kan vinden).
2

Slide 6 - Slide

Genre
  • spreek uit: zjan-re
  • soort verhaal, bijvoorbeeld griezelverhaal of verhaal over geschiedenis.  Waar kun je dat aan zien?
3

Slide 7 - Slide

Samenvatting
  • Geef een korte samenvatting van het boek. 
  • Niet de flaptekst navertellen.
  • Misschien heb je hier meer tijd en dus meer dia's voor nodig
4

Slide 8 - Slide

Titelverklaring
  • Leg uit wat de titel betekent.
  • Waarom heeft het boek deze titel?
  • Heeft de omslag iets met de titel te maken?
5

Slide 9 - Slide

Personages
  • De hoofdpersoon  is de persoon over wie het hele boek gaat. Je kunt lezen wat hij/zij denkt en voelt. Vertel iets over zijn/haar karaktereigenschappen (hoe hij/zij is). Bijvoorbeeld vrolijk, grappig, lui, slordig, rustig.
  • Zo nodig kun je ook één of twee andere belangrijke personages beschrijven.
6

Slide 10 - Slide

Tijd = in de 21-ste eeuw, want ze hebben telefoons en het speelt zich op een moderne middelbare school af.
Verteltijd = 318 pagina's
Vertelde tijd = ongeveer 54 minuten

Slide 11 - Slide

Tijd
  • In welke tijd speelt het verhaal zich af? Hoe weet je dat?
  • Geef de verteltijd (aantal pagina's).
  • Geef de vertelde tijd (hoeveel tijd het verhaal beslaat).
7

Slide 12 - Slide

Vertelvolgorde
  • Hoe is het verhaal opgebouwd? 
  • Wordt het verhaal chronologisch (in tijdsvolgorde) verteld of verspringt de tijd van heden naar verleden en andersom?
  • Wat is het effect van die opbouw? Maakt dat het spannend of raak je in verwarring?
8

Slide 13 - Slide

Ruimte
  • Soms speelt ruimte een belangrijke rol in een verhaal.
  • Vertel iets over een ruimte die belangrijk is in het verhaal.
  • Leg uit waarom die plek een belangrijke plek is.
  • De ruimte kan ook buiten zijn.
9

Slide 14 - Slide

Perspectief 
  • Het (vertel)perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij/zij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon. 
  • kies een van de drie 
  1. ik-vorm
  2. hij/zij- vorm
  3. wisselend perspectief
10

Slide 15 - Slide

Perspectief (de verteller)
  1. ik-vorm. Als een verhaal een ik-persoon heeft, is het geschreven in de ik-vorm. Je weet wat hij/zij denkt en voelt.
  2. hij/zij-vorm. Als er geen ik-persoon in het verhaal voorkomt, maar je denkt en voelt met één iemand mee, dan het verhaal geschreven in de hij/zij-vorm.
  3. wisselend perspectief. Als je van meerdere personen in het verhaal weet wat ze denken en voelen, is er sprake van een wisselend perspectief. De ene keer zit je in het hoofd van de ene persoon en de andere keer in het hoofd van een andere persoon. 
10

Slide 16 - Slide

Thema - motieven
  • Het thema is het onderwerp van het verhaal. Het thema van Offerkind is 'overleven'. Meestal kan je het thema in één of een paar woorden beschrijven. Bijvoorbeeld oorlog, pesten of liefde overwint alles
  • Een motief is iets wat regelmatig terugkomt in het verhaal. In Offerkind is dat bijvoorbeeld barnsteen en water. Er kunnen meerdere motieven in een boek zitten.
11

Slide 17 - Slide

Persoonlijke beoordeling
  • Vertel wat jij van het boek vond. Je kan hiervoor beoordelingswoorden gebruiken. Geef ook argumenten voor je mening. 
  • Moeten wij het boek ook lezen? Leg uit waarom wel of niet.


12

Slide 18 - Slide

Persoonlijke beoordeling
Beoordelingswoorden

12

Slide 19 - Slide

tot slot
  • Als je wil mag je het heel anders aanpakken. Als je maar voldoet aan de volgende voorwaarden: 
  • Een presentatie van 15 dia's. Elke dia wordt 20 seconden vertoond. 
  • Jij hebt geen invloed op de dia's. Je kan dus niet vooruit of achteruit spoelen. Op de dia's staan alleen foto's. Aan de hand van de foto's geef jij de informatie.
13
14
15

Slide 20 - Slide